De huidige economische crisis duurt nu al meer dan zes jaar en zou nog lang kunnen voortduren. Deze raakt de gehele maatschappij, waarbij vooral bepaalde groepen vanwege werkloosheid en inkomensterugval hard getroffen worden in hun financiële situatie. De oorzaken en mogelijke remedies van deze crisis vergen dan ook veel aandacht van de politiek.

Onlangs is over deze problematiek onder redactie van Teulings en Baldwin het ebook Secular Stagnation: Facts, Causes and Cures uitgekomen. Daarin beschrijven internationaal vermaarde economen hun (uiteenlopende) visies op de door velen gevreesde voortdurende stagnatie. Zij betogen dat daarom significante aanpassingen in de economische politiek noodzakelijk zijn. De werkgroep Economie van GroenLinks heeft dit onderwerp begin november 2014 bediscussieerd in de 3e Economische Salon, wat de auteurs tot deze notitie bracht.

1.Problematiek

(zie vooral de Introduction van Teulings en Baldwin alsook het hoofdstuk van Summers Reflections on the new secular stagnation hypothesis en dat van Gordon The turtle’s progress: Secular stagnation meets the headwinds)

 

In dit boek worden twee belangrijke problemen belicht:

  1. Extreem lage rentestand en inflatie, die beide in de buurt van nul komen, vooral veroorzaakt door een mondiaal stijgend aanbod van besparingen en een dalende vraag naar investeringen (dus een onderbesteding, die nog versterkt is door het her en der uitgevoerde overheidsbeleid). Het risico op deflatie is zeer wel aanwezig. Alleen bij een negatieve reële rente kan volledige werkgelegenheid worden gerealiseerd. Monetaire politiek is in zo’n situatie ineffectief en is niet in staat om volledige werkgelegenheid met stabiele financiële markten te combineren.

  2. Technologische ontwikkeling, waarvan de baten ten goede komen aan een klein aantal mensen (hoogopgeleiden en uitvinders, excessief beschermd door intellectueel eigendomsrechten en monopoliewinsten). Lager en verouderd opgeleiden worden hier de dupe; vooral voor hen is het risico voor een baanloze groei zeer hoog1.

Sommige economen leggen vooral de nadruk op het onderbestedingprobleem (bijv. Summers), en andere meer op het structurele groeiprobleem (bijv. Gordon). Ongetwijfeld behoeven beide onze aandacht. Door deze factoren dreigt namelijk de wereldeconomie in een langdurige stagnatie te komen met hoge werkloosheid gedurende vele jaren.2 Door de langdurige hoge werkloosheid, die vooral bij lager geschoolden zal optreden, ligt een tweedeling in de maatschappij in het verschiet. Deze problematiek wordt nog verscherpt door de afbraak van de sociale voorzieningen.

In het algemeen is men van mening dat een ander macro economisch beleid noodzakelijk is. Men komt tot een aantal aanbevelingen, waarvan de belangrijkste in de inleiding van het ebook zijn vermeld en hier in de bijlage puntsgewijs opgenomen.

 

2.Hogere besparingen, minder investeringen en dus lage rente

(zie vooral de hoofdstukken van Summers, Blanchard et.al. en eventueel ook van Eggertsson & Mehrotra)

 

Hiervoor worden verschillende redenen genoemd die allemaal bijdragen:

  1. Voorzorgmotief vooral in opkomende economieën met geringe sociale zekerheid

  2. Demografische redenen als sparen voor pensioen, op kapitaaldekkingsbasis

  3. Vergrijzing van de bevolking, waarbij mensen als ze ouder worden relatief minder te besteden hebben en meer gaan sparen

  4. Afnemende bevolkingsomvang, met name in Japan en West Europa vraagt om minder investeringsgroei

  5. Achterblijven van consumptiegroei bij snelle inkomensgroei van opkomende landen, omdat de consumptiegewoonten zich vertraagd aanpassen aan de inkomensontwikkeling

  6. Grote ongelijkheden in de inkomensverdeling nog verergerd door voortdurende denivellering, waardoor bestedingsmogelijkheden van arme mensen met een hogere bestedingsquote afnemen of achterblijven (terwijl de rijken hoge spaarquoten hebben).

  7. Door technologische ontwikkeling steeds lagere kosten voor investeringsgoederen

  8. Terugbrengen van overheidstekorten en schulden, vooral in Europa

  9. Particuliere schuldsanering (‘balansrecessie’) die over de volle breedte wordt uitgevoerd.

 

Deze factoren leiden op de markt van vraag en aanbod van kapitaal op zich al tot lage rentestanden, maar dat wordt nog versterkt doordat het aanbod van ‘safe assets’ waaronder met name de gegarandeerde staatsobligaties en betrouwbare hypotheekleningen fors is afgenomen (zie hoofdstuk van Cabellero en Farhi).

Door gebrek aan investeringsbehoeften om nieuwe productiecapaciteit op te zetten (greenfield investments) werd een groot gedeelte van de besparingen in brownfield investments (acquisitie van bestaande bedrijven, vastgoed en andere “assets”) belegd. Dit leidde tot asset inflatie, of te wel bubbels, en dus tot instabiliteit.

 

3.Technologische ontwikkeling

(zie vooral de hoofdstukken van Gordon, van Mokyr en van Glaeser)

 

Hierover valt het volgende op te merken:

  1. Het hoofdstuk van Gordon staat haaks op de meer Keynesiaanse hoofdstukken. Terwijl de Keynesianen het probleem zien dat door koopkrachtgebrek de economie ver beneden haar “potentiële groei” presteert, argumenteert Gordon dat de “potentiële” groei structureel verminderd is. Hij verwijst naar de hoge niveaus van Total Factor Productivity” (TFP) in de Amerikaanse economie vanaf de jaren twintig tot de jaren zestig. Sindsdien is de TFP groei aanzienlijk minder (dit geldt overigens in mindere mate voor Europa). Ook de ICT Revolutie lijkt dit niet veranderd te hebben. Dit staat in sterk contrast met de al genoemde voorspellingen van Brynjolfsson & Mcaffee t.a.v. een hoogproductieve/jobloze groei door ICT. Belangrijke oorzaken achter de mogelijk lagere “potentiële groei” zijn volgens Gordon:

  • Demografie waardoor een lagere groei van het arbeidsaanbod optreedt. Op zich gaat het natuurlijk om productie per hoofd, maar in het licht van het spaaraanbod juist om totale groei

  • De toename van het scholingsniveau is zo’n beetje afgelopen3.

Andere auteurs (Mokyr en Glaeser) betwijfelen dit en spreken over revolutionaire groei als gevolg van de snel voortschrijdende technologische ontwikkeling.

  1. In opkomende economieën is juist sterke groei mogelijk geweest.

  2. Mogelijk wordt de (productiviteits-) groei enerzijds onderschat (en de inflatie overschat) doordat welvaartseffecten van de voortdurende kwaliteitsverbeteringen in producten en diensten door statistici niet goed worden gemeten; anderzijds wordt de groei uiteraard ook weer overschat doordat we de milieuschade en de afname van de grondstoffenvoorraad niet aftrekken van het BBP.

  3. Een specifieke eigenschap van de huidige innovaties die op de wereldmarkt worden gebracht is dat velen er gebruik van kunnen maken, maar dat slechts weinigen aan de productie meewerken en er inkomen aan verdienen. Slechts een handjevol hooggeschoolden en uitvinders die patenten verwerven. Laag en middelbaar geschoolde arbeid wordt steeds verder weg geautomatiseerd. Ook de oudere (beter, maar verouderd opgeleide) medewerkers zijn de dupe. Er wordt van een secular jobless growth gesproken.

  4. Deze ontwikkelingen leiden tot superwinsten en excessieve inkomens van weinigen en tot grotere vermogensongelijkheden, waarbij vooral overdreven bescherming van intellectueel eigendom een rol speelt4. Een en ander is ons inziens nog versterkt doordat in het kader van “aanbod georiënteerde” economie de progressieve belastingen verlaagd en de ‘regressieve’ belastingen (bijv. BTW die de armen relatief meer belast dan de rijken) verhoogd zijn.

 

 

4.Hoe leidde dit tot de huidige situatie

 

Vier belangrijke trendmatige verschijnselen van de laatste 10 à 20 jaar hebben grote invloed op de ontwikkelingen tot nu toe en zullen - bij ongewijzigd beleid – dat ook in de toekomst hebben. Het gaat om

  1. Lagere potentiële groei (zie 3a hierboven)

  2. Het neoliberale gedachtegoed, waardoor de factor arbeid veel zwakker is komen te staan, hebzucht niet meer als een ondeugd wordt beschouwd, en op grote schaal vooral in de financiële sector dereguleringen zijn doorgevoerd.

  3. De technologische ontwikkeling (zie 3d hierboven).

  4. De gedereguleerde globalisering, waardoor kapitaal zeer mobiel over de wereld kan verschuiven. Op zich is meer internationale handel en kapitaalverkeer geen probleem. Integendeel, het maakt een diepere internationale arbeidsdeling en specialisatie van landen (David Ricardo) mogelijk waar de wereld als geheel beter van kan worden. Het probleem is alleen dat bedrijven op nationaal niveau opererende regeringen tegen elkaar kunnen uitspelen op het gebied van bijv. belastingen en milieueisen.

De tendensen onder ii en iv leidden bij belastingtarieven voor bedrijven en vermogens tot een race to the bottom, terwijl ook rijkere individuen steeds handiger werden in het ontwijken van belasting. Hierdoor moeten de belastingen steeds meer door de laagbetaalde werknemers worden opgebracht. Ook is op wereldschaal een forse denivellering te onderkennen, die door de genoemde belastingontwijking nog verscherpt wordt.

 

Een en ander had en heeft forse gevolgen voor de economie:

  1. Genoemde toenemende inkomensongelijkheid heeft de bestedingsmogelijkheden flink aangetast. Rijke mensen hebben nu eenmaal lagere consumptie- en hogere spaarquoten, dan armere. Dus minder consumptie en door de geringere afzetverwachtingen ook minder investeringen. Verminderde vraag naar kapitaal en het vermeerderde aanbod van besparingen leidde tot de extreem lage rentestand. Veel auteurs van het ebook noemen dan ook de inkomensongelijkheid die in Europa natuurlijk minder erg is dan in de VS, maar ook hier zorgwekkende tendensen vertoont, als een groot probleem dat aangepakt moet worden.

  2. Aanvankelijk werd de dreigende consumptievermindering met name in de VS en ook andere landen tegen gegaan doordat het gedereguleerde bankwezen te gemakkelijk verstrekte (hypotheek)leningen verstrekte, ook aan lager betaalden. Zolang de huizenprijzen fors stegen, was dit geen probleem. Met behulp van securitisatie probeerden de banken ook van onverantwoorde hypotheekleningen safe assets te maken voor beleggers. Dit leidde dit tot een forse schuldenopbouw bij burgers. In landen met een betalingsbalanstekort werd bovendien het importoverschot vaak met schuldopbouw gefinancierd, wat neersloeg in schulden ook bij bedrijven en overheden.

  3. De zuiver financiële investeringen (eerder genoemde brownfield investments) als gevolg van te grote besparingen en geringere mogelijkheden voor investeringen in de reële economie leidden tot forse prijsstijgingen in vermogenstitels van aandelen, vastgoed, huizen, kunst enz.. En daarmee tot bubbels die nu eenmaal altijd eens uiteenspatten, waarmee de kiem voor de kredietcrisis was gelegd. Zowel de aandelenkoersen als de prijzen voor woningen, vastgoed, kunst etc. daalden fors, waardoor de activa zijde van de balansen van bedrijven, burgers en banken aanzienlijk verslechterde.

  4. De gehele private sector werd daardoor geconfronteerd met schulden, die afgelost moesten worden en verliezen die op de een of andere manier door iemand verwerkt moesten/moeten worden. Gevolg: een balansrecessie (zie hoofdstuk van Koo)

  5. Instortend vertrouwen, unsafe securitisaties en door de crisis niet meer solide leningen verzwakten de bankbalansen, die toch al gekenmerkt waren door een zeer lage solvabiliteit (aandeel eigen vermogen in balanstotaal). [Noot: Het eigen vermogen van banken moet je toch kunnen verhogen bij het grote aanbod van besparingen; jammer voor de zittende aandeelhouders, wier aandeel dan minder waard wordt, maar plezierig voor de belastingbetaler die anders weer de dupe is. Maar dat men in Europa (anders dan in de VS) niet kon afdwingen dat banken nieuwe aandelen uitgeven, zegt ook iets over de macht van gevestigde belangen.]

  6. Ook pensioenfondsen ondervinden van deze ontwikkelingen ernstige gevolgen. Hun rendementen die de dekkingsgraad beïnvloeden, worden bepaald door de ontwikkeling van aandelenkoersen en door hoogte van exogeen veronderstelde rentestanden. Daarmee worden ze afhankelijk van bubbels en zijn ze – zo blijkt uit de hier besprokene analyses - juist afhankelijk van de huidige bestedingen. Kortingen op pensioenen, opgelegd door het financieel toetsingskader, verminderen deze bestedingen. Kortom: het kapitaal gedekte pensioensysteem werkt zeer procyclisch.

  7. Overheden voerden vooral in Europa vanwege de regels van het groei- en stabiliteitspact een beleid van bezuinigen, waardoor het aanbod van safe assets afnam (zie hoofdstuk van Caballero en Farhi). Na een korte periode van een anticyclisch beleid gingen de overheden over op een procyclisch bezuinigingsbeleid in de hoop het hoofd te bieden aan de door de crisis opgelopen schulden (vanwege de kosten voor de redding banken, de scherp oplopende werkloosheiduitkeringen en tegenvallende belasting- en premieontvangsten). Zoals Koo in zijn hoofdstuk laat zien moet de overheid langdurig stimuleren om de gevolgen van schuldsanering van de particuliere sector bij een balansrecessie te compenseren. Om dezelfde reden is het ook in Nederland niet verstandig om pensioenfondsen te gelijker tijd hun balanssanering te laten uitvoeren(zie 4f hierboven).

  8. De economische crisis doet de werkloosheid fors oplopen. Door de technische ontwikkeling nemen in een versneld tempo de opleidings- en ervaringseisen fors toe. Dat treft vooral de lager en straks ook middelbaar geschoolden, en alle oudere werklozen met verouderde skills. Het zal moeilijk zijn ieder bij te scholen tot het nieuw vereiste niveau, te meer daar ook taakelementen van banen naar andere (goedkopere) delen van de wereld kunnen worden overgeplaatst. Een tweedeling dreigt in de samenleving. (zie hoofdstukken van Gordon en van Glaeser)

 

5.Samenvattend: de belangrijke bepalende factoren

 

Natuurlijk weten we niet zeker wat de toekomst brengt. Maar de kans is heel reëel dat de huidige periode van stagnatie die al vanaf 2008 optreedt, zich gedurende een langdurige periode in instabiele situaties voortzet. Daarbij ligt een dreigende tweedeling in de samenleving tussen hoger en lager opgeleiden in het verschiet. Dit zal een ander macro economisch beleid vragen dan tot nu toe door Nederland en veel andere westerse landen is uitgevoerd. Als belangrijke factoren achter deze beschreven huidige en voorziene ontwikkeling zijn aan te merken:

  1. De schever wordende inkomensverdeling, nog verscherpt doordat de belastingen te veel drukken op de laagste inkomensgroepen5.
  2. Procyclisch overheidsbeleid omdat overheden te snel hun schulden willen terugbrengen, in Europa nog verscherpt door het Groei en Stabiliteitspact. Behalve het bestedingenremmende effect heeft dit ook een vermindering van het aanbod van safe assets tot gevolg.
  3. Door de overdreven voorkeur voor kapitaaldekking in het pensioenstelsel gaat ook daar een bestedingremmend (procyclisch) effect uit. Dit is ten nadele ook van toekomstige generaties omdat daardoor de huidige welvaart en dus ook hun startpositie lager uitkomt.
  4. Een te zwak Sociale Zekerheidsstelsel vooral in Angelsaksische landen en in opkomende economieën, terwijl het vaak in landen met een (nog) goed werkend stelsel, zoals Nederland, wordt afgebouwd.6 De afbouw van sociale zekerheid dwingt mensen tot meer voorzorg sparen, waardoor de koopkracht problematiek alleen maar verergerd.
  5. De steeds hogere eisen die de technologische ontwikkeling stelt aan kennis en vaardigheden en de (mogelijke) toename van deze skills (incl. het adaptief vermogen) van werknemers.

 

6.Mogelijke conclusies voor economisch beleid van GroenLinks

 

De beschreven problematiek brengt ons tot twee belangrijke conclusies:

  1. Realiseer je dat monetaire politiek maar weinig invloed kan hebben als de afzetverwachtingen miserabel zijn. Het heeft geen zin om verdere renteverlagingen na te streven om meer kredietmogelijkheden voor bijv. MKB te genereren als die bedrijven vanwege de stagnerende vraag naar hun producten niet willen investeren.

  2. Realiseer je dat de afzetverwachtingen dus omhoog moeten, terwijl de banken, bedrijven en gezinnen met geweldige balansproblemen zitten die ze eerst moeten opruimen. Stimuleren is daarom absoluut noodzakelijk. Ergo ga nu ook niet bij overheid en pensioenfondsen bezuinigen! En neem alleszins maatregelen om de bestedingen omhoog te krijgen. Daarbij gaat het wel om duurzaam verantwoorde bestedingen, zodat hierbij ook de externe effecten (zoals milieueffecten) en toekomstige schaarste (bijv. energie) in de relatieve prijzen (bijv. via belastingen) tot uiting moeten komen.

 

Het ebook staat vol met adviezen voor macro economische beleidmakers. In de bijlage sommen wij de belangrijkste die in de inleiding zijn gegeven op. Voor ons zijn de belangrijkste:

  1. Pak de inkomensongelijkheid aan. Bijv. via belastingmaatregelen, waarbij internationale afspreken noodzakelijk zijn. Maak met dit doel ook internationaal afspraken om patentwetten aan te passen aan deze tijd van een geglobaliseerde informatiemaatschappij7.

  2. Stimuleer de economie, vooral door publieke investeringen in fysieke, kennis, energie en sociale infrastructuur8. Dit stimuleert ook de potentiële groei. Pas hiervoor ook het groei- en stabiliteitspact aan, in ieder geval door hierbij een onderscheid met verschillende regels tussen overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen te hanteren. Door extra stimulering vanuit de overheid kunnen ook meer safe assets worden aangeboden, wat nog versterkt kan worden door eurobonds te introduceren.

  3. Houd bij toetsingskader pensioenen rekening met het feit dat rente en rendementen niet exogeen zijn, maar uit de macro economie volgen! Doe überhaupt minder spastisch over een groter aandeel van het omslagstelsel voor pensioenen. Het is immers altijd zo dat het werkende deel van de bevolking voor allen de kost verdient; voldoende sparen voor voldoende investeringen is belangrijker dan het maximeren van de besparingen.

Wij voegen daar aan toe: Laat de discontering vanwege de dekkingsgraad afhangen van een meerjarig gemiddelde van feitelijke rendementen en pas bij de eisen voor de hoogte van de dekkingsgraad (en daarmee van de premies en de uitkeringen) een anticyclisch beleid toe.

  1. Reguleer nu eindelijk die financiële sector eens goed.

  2. Pak het stelsel van sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid aan om te anticiperen op de verdergaande technologische ontwikkeling en globalisering. Dat vraagt om een op kwaliteiten in plaats van een - zoals nu uitgevoerde - op de prijs georiënteerde benadering. Dat betekent ruimte voor permanente bijscholing, waarbij ook gebruik kan worden gemaakt van de WW-tijd en WW-gelden voor opleiding in de nieuwe vereiste kennis en het opdoen van werkervaring met en vaardigheden in de nieuwe vereiste skills. Als alle middelen zijn ingezet kan het nog mogelijk zijn dat voor sommige segmenten een collectieve arbeidstijdverkorting met aanvullende uitkering noodzakelijk is om de werkgelegenheid eerlijk te verdelen.

 

Ons lijkt het advies om – zoals Summers suggereert - de inflatiedoelstelling van monetaire politiek hoger te stellen (2% i.p.v.4%, zie punt i van de bijlage) bij voortdurende stagnatie in principe verstandig, maar op dit moment niet realistisch omdat het de ECB nu al niet lukt om 2% te bereiken (zie hoofdstuk van Wolff).

Wij plaatsen een kanttekening bij hun advies dat het ontslagrecht moet worden versoepeld en de arbeidsmobiliteit moet worden verhoogd (zie punt e van de bijlage). Versoepeling van het ontslagrecht holt de machtspositie van de factor arbeid uit, met een nog meer ongelijke inkomensverdeling als consequentie. Bovendien leidt ‘ meer dynamiek’ op de arbeidsmarkt tot een afnemend innovatief vermogen, met als gevolg minder potentiële groei, zoals blijkt uit diverse studies.9 De na te streven mobiliteit van werknemers met verouderde kennis of in afstervende branches naar kansrijke banen is natuurlijk punt van zorg. Deze zal echter via een activerend sociale zekerheidsstelsel gericht op kwaliteitsverbetering van de medewerkers en begeleiding naar nieuwe banen moeten worden opgepakt, zie 7.d hieronder.

 

7.Mogelijke consequenties voor stellingname GroenLinks

 

  1. Groei is niet slecht, maar moet wel selectief zijn. Consumptie van huishoudens in de betekenis van besteding van inkomen en tijd, bepaalt de welvaart en is doel van economische politiek. Hierbij is een eerlijke verdeling ervan geboden. Dit consumeren moet in lijn zijn met de wensen van de individuen onder de voorwaarde dat het anderen in heden en toekomst niet schaadt. Het omvat meer dan alleen op de markt verhandelde materiële goederen en diensten. Daarom moet niet consuminderen maar aanpassing van het consumptiepatroon worden bepleit.

  2. Niet het bruto maar het duurzaam netto nationaal inkomen10 is de variabele waar het beleid zich op moet richten, omdat de kosten vanwege het herstel van negatieve externe effecten mee moeten wegen. Het is zaak dat milieuvervuiling, veiligheidsrisico’s en andere negatieve effecten bij de juiste verbruiker in rekening worden gebracht. Niet een nulgroei maar een selectieve groei moet worden nagestreefd, wat overigens voor sommige sectoren zelfs een negatieve groei kan impliceren.

 

Er zijn twee belangrijke beleidsdossiers die grote aandacht verdienen:

  1. De herziening van het belastingstelsel: Belastingmaatregelen zijn dus nodig om juiste prijzen te hebben en dus ook externe kosten en toekomstige schaarste te incorporeren, en om evenwichtige bestedingsmogelijkheden te hebben. Dat impliceert een hogere belastingdruk voor energie en grondstoffen en een zo laag mogelijke voor lager geschoolde arbeid; deze laatste kan nog ondersteund worden met een inkomensafhankelijke arbeidskorting (zie als voorbeeld de Earned Income Tax Credit in de VS, sinds 1975).

Daarbij moeten bovendien afwentelings- en ontduikingsmogelijkheden worden voorkomen. We moeten bij GroenLinks wel oppassen, dat we ons niet rijk rekenen met de fiscale opbrengst van milieubelastingen, want als deze belastingen hun doel bereiken (minder vervuiling etc.) dan valt vervolgens de fiscale opbrengst tegen.

  1. Het stelsel van sociale zekerheid en het arbeidsmarktbeleid moet een speerpunt zijn voor economische politiek. Het moet inspelen op de veranderende wereld. Naast inkomensdervingvoorzieningen voor een ruimere groep dan de traditionele werknemer, zal een nog veel belangrijkere rol gespeeld moeten worden bij het weer geschikt maken voor en ook toeleiden naar (ander) werk; in verband met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en zorgverloven. Inclusief de voorziening van de daarvoor noodzakelijke bijscholing- en zorginfrastructuur. Het is een verantwoordelijkheid die de gemeenschap, en daarmee de overheid niet weg kan schuiven; de oude werkgever van de bij te scholen werkloze is immers in veel gevallen failliet of naar het buitenland vertrokken terwijl de nieuwe er nog niet is. Überhaupt is het arbeidsbestel heel anders dan toen ons sociale zekerheidsstelsel werd ontworpen: de relatie werkgever werknemer is minder hecht omdat men veel vaker van werkgever wisselt, er meer flexibele contracten zijn, payrollconstructies, of de relatie is verworden tot een tussen hoofdaannemer en afhankelijke onderaannemer/zzp’er enz,.

 

Bijlage Samenvatting puntsgewijze beleidsaanbevelingen van het ebook:

 

Om een idee te geven waar deze studie toe leidt volgt hier een puntsgewijze samenvatting van de aanbevelingen die meer beargumenteerd in de inleiding van het ebook zijn opgenomen. Let wel het boek gaat over de wereldeconomie en bevat dus ook aanbevelingen die niet zo zeer voor Nederland van toepassing zijn. Hierboven hebben wij de meest uitspringende adviezen in de context van de Nederlandse situatie besproken.

 

  1. Secular stagnation is different since it undermines the most powerful and flexible tool we have for keeping growth near its potential rate – standard monetary policy.

  2. Fiscal policy may also need a rethink.

Any premature withdrawal of fiscal stimulus would unleash the deflationary forces as unborrowed savings are allowed to become a leakage in the economy’s income stream.

  1. Improving the education system.

  2. Investing in the physical infrastructure.

  3. Removing barriers for labour mobility between firms by trimming down employment protection legislation.

  4. Increasing incentives for low-skilled workers to participate on the labour market.

  5. Simplifying procedures for starting up businesses.

  6. Applying anti-monopoly policies to reduce the profit margins in new IT industries.

  7. If the natural rate will frequently be negative, and policy rates are bound to the positive real line, why not raise the inflation target to, say, 4%?

  8. Raising the retirement age.

  9. Extending PAYG public pensions and health care insurance systems, or if they are already there, enhancing their credibility.

  10. Conducting prolonged countercyclical fiscal policy.

  11. Revising the European Fiscal Stability Treaty.

  12. Reducing policy uncertainty, as uncertainty enhances precautionary saving.

  13. Revising regulations that force institutional investors to invest in triple A assets.

  14. Not using monetary policy to avoid bubbles.

  15. Addressing the excess saving, not fighting the bubbles.

  16. Globalising financial markets.

 

Tot slot vragen onderstaande belangrijke opmerkingen uit de inleiding de aandacht:

“..policymakers in an economy with excess saving face a major dilemma.

  • Either they set monetary policy to allow the interest rate to fall until the point at which rational bubbles emerge to absorb the excess saving, or

  • they avoid the interest rate from falling that far by using fiscal policy for the absorption of the saving.

There are profound differences in the distributional impacts of the two. Using monetary policy favours the current owners of bubbly assets, predominantly the richer elderly; using fiscal policy allows for a broader spreading of the benefits. “

 

En

 

“Handling a balance sheet recession requires centralised political power. Japan struggled

for 20 years to find a workable solution. The fragmented decision-making process in

Europe might cause even more difficulty in finding a way out.”

 

November 2014

1Zie ook het recente boek van E. Brynjolfsson & A. Mcaffee: The second machine age, New York: Norton 2014). Zij voorspellen een ‘jobloze’ groei (zie ook de recente robot discussie van Asscher).

2Zie ook C.M. Reinhart & K.S. Rogoff: This time is different, Princeton Univ. Press 2011, die beweren dat het knappen van financiële zeepbellen dikwijls door een langere periode van lage economische groei gevolgd wordt.

3Hier zijn vraagtekens bij te plaatsen; het is zeker geen zaak die altijd moet gelden. Zowel door het onderwijs in de jeugd alsook door om-, her- en bijscholing op latere leeftijd kan natuurlijk ook in de toekomst het scholingsniveau van de beroepsbevolking verder toenemen. Zie ook bij 7 d hieronder.

4Zie het artikel van Summers in DemocracyJournal, zomer 2014 http://www.democracyjournal.org/33/the-inequality-puzzle.php?page=2 Dit is een betere verklaring dan Piketty’s r>g

5Hoewel dit meer voor andere landen geldt, speelt het ook in Nederland. Zie L Trimp en C.A. de Kam (2011) ‘De drukberekening van collectieve lasten’ ESB 96 (4623)

6Interessant is dat Chicago econoom R.G. Rajan in zijn analyse van de kredietcrisis (Fault Lines, Princeton Univ. Press 2010) concludeert dat de VS te ver doorgeschoten zijn met de afbraak van de verzorgingsstaat. Daardoor dreigt bij een crisis een te sterke verpaupering van de middle class en dit dwingt de overheid en de Fed tot snelle en rigoureuze stimulering van de economie. De VS worden daardoor onvrijwillig tot locomotief van de wereldeconomie, met als bijproduct grote import overschotten en groeiende buitenlandse schulden.

7Hierbij moeten we oppassen het kind niet met het badwater weg te gooien, de innovatie afremmen.

8Ook de fysieke infrastructuur in Nederland kan nog een forse verbetering en uitbreiding ondergaan door renovatie van grote delen van het waterleidingnet en rioleringen, door ict netwerken, duurzame energievoorzieningen en door het openbaar vervoer in de Randstad op metropoolniveau te brengen.

9O.a.: Alfred Kleinknecht, Flore N. van Schaik & Haibo Zhou (2014): ‘Is flexible labour good for innovation? Evidence from firm-level data’, in Cambridge Journal of Economics, Vol. 38(5): 1207-1219.

10Op dit gebied zijn nuttige voorstellen gedaan door een commissie o.l.v. Stiglitz in opdracht van Sarkozy (Zie www.stiglitz-sen-fitoussi.fr). Het is zaak dat dit in international samenwerking wordt opgepakt. Nederland moet hierbij ook zijn verantwoordelijkheid nemen.