Als leden van het panel waren uitgenodigd Arjen Edzes, lector regionale economie en arbeidsmarkt aan de Hanzehogeschool in Groningen en ons Kamerlid Suzanne Kröger. De inleidende discussienota toont aan dat er op langere maar drie groeiprovincies zijn:h Utrecht, Noord-Holland en Noord-Brabant – de overige blijven relatief achter.

 

De acute aanleiding voor het debat was het verschijnen van de Atlas van afgehaakt Nederland die constateert dat de toenemende politiek non-participatie niet alleen samenhangt met verschillen in opleidingsniveau, maar ook een belangrijke geografische component bevat. Dit zou kunnen samenhangen met het feit dat de economische groei zeer onevenwichtig is verdeeld over het land. Stemt het achterblijvende deel steeds vaker met de voeten?

Edzes bracht in herinnering dat tot circa het jaar 2000 een regionaal economisch beleid werd gevoerd. Dat is daarna vervangen door het topsectorenbeleid. Als je uitgangspunt is dat je wil excelleren op mondiaal niveau dan weet je dus dat dat dat ongelijk uitwerkt. Want de investeringen slaan dan neer in de stedelijke regio's. Aan de andere kant, zo werd opgemerkt,, is de economie door het topsectorenbeleid wel versterkt. Kun je dat combineren met regionale spreiding?

Suzanne memoreerde dat ook de grote transities een belangrijke regionale impact hebben. De grote industriële clusters bevinden zich vaak in de buitengewesten (Noord-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen). Wat van die industrieën blijft en waar ko,men de nieuwe activiteiten? Dat alles vraagt visie en sturing door de overheid die randvoorwaarden moet stellen.

Het oude regionale economisch beleid kende structuurfondsen waarvan het geld niet altijd goed is besteed. Maar er waren wel degelijk sectoren – scheepsbouw in Oost-Groningen bijvoorbeeld – die innovatief vermogen hvertoonden en het waard waren om gestimuleerd te worden. Maar omdat de werkgelegenheid vooral bestond uit praktisch opgeleide beroepen, sprak die niet zo tot de verbeelding. De tegenstelling stad versus platteland is ook terug te voeren tot de (over?)-waardering van theoretisch ten opzichte van praktisch opgeleid werkgelegenheid.

Het regionale economisch beleid werd ook sterk gestuurd op de werkloosheidscijfers. 'Werk-werk-werk:' daardoor was de kwaliteit van het werk nooit een issue. Dat wreekt zich nu alle aandacht gaat naar innovatie.Uit onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat agglomeratievoordelen in de loop van de tijd toenemen. Dan is het beleid al gauw: go with the flow en blijven de regio's liggen. Europese regiosubsidies spelen ook een rol. Die bevoordelen achtergebleven regio's binnen de EU, mogelijk ten nadele van regio's in ons land.

Als je het de mensen in de regio's zelf vraagt. Zoals het Planbureau voor de Leefomgeving heeft gedaan, dan hebben hun wensen vooral betrekking op publieke voorzieningen, met name openbaar vervoer. Maar dat staat haaks op het efficiency- en rendementsdenken. Daarom is het denken in termen van brede welvaart van belang.

Waar kan je uiteindelijk op sturen? Er zijn sectoren die je zult moeten uitfaseren, zegt Suzanne Kröger. Bijvoorbeeld omdat ze milieunormen blijven overschrijden of omdat ze alleen rendabel zijn op basis van uitbuiting van arbeidsmigranten. Maar, zegt Suzanne, dat kun je alleen doen op Europese schaal.