Op 23 januari 2016 vond in Leeuwarden een symposium plaats over 'het basisinkomen,' georganiseerd door de landelijke werkgroep Economie, samen met de provinciale afdeling Friesland. Het werd een debat met hart en ziel.

 

 

door Ben Ligteringen

De vergadering is nog maar een paar minuten oud of er wordt vanuit de zaal een grondbeginsel voor het basisinkomen geformuleerd: 'van ieder naar vermogen, voor ieder naar behoefte.' De geest van Domela Nieuwenhuis is in Friesland kennelijk nog springlevend.

De aanleiding voor het symposium was tweeledig. Vanuit Friesland zijn op het laatste congres twee moties ingediend die met ruime meerderheid zijn aangenomen. De ene roept het partijbestuur op tot het bevorderen van onderzoek naar en experimenten met het onvoorwaardelijk basisinkomen (OBI). De tweede motie legt het principe vast van gelijkwaardige participatie in de samenleving, met of zonder betaald werk.

De Werkgroep Economie bracht medio vorig jaar een beleidsadvies uit over het arbeidsmarkt- en sociale zekerheidsbeleid, waarin zeer kritisch wordt geoordeeld over de wenselijkheid van het OBI – in tegenstelling tot het voorwaardelijk basisinkomen (VBI) dat we kennen als de bijstand en de eventuele versoepeling daarvan: het verlicht voorwaardelijk basisinkomen, het V-VBI. De kritische opstelling ten aanzien van het OBI leidde in Friesland tenminste tot gefronste wenkbrauwen en zou volgens sommigen in strijd zijn met staand partijbeleid. En daar tillen de Friezen niet licht aan. Het basisinkomen en de onvoorwaardelijkheid daarvan ligt hen na aan het hart, nauw samenhangend met mens- en wereldbeschouwing. “Het basisinkomen gaat over het vertrouwen dat mensen tot het goede bereid zijn. De mens staat niet alleen in de wereld. Hij moet zich verbonden voelen en verbonden weten, als onderdeel van de samenleving.”

Een van de meest prominente voorstanders, tevens de 'rekenmeester van het OBI-kamp' formuleerde de uiterste consequentie: “Mensen moeten een materiële basis hebben om te bestaan. Daarom moet het basisinkomen een mensenrecht zijn. Iedereen moet kunnen leven, ook vluchtelingen. Je doet pas echt mee als je bij Albert Heijn binnen kunt lopen om voedsel te kopen.” In die opvatting past niet dat je voor dat mensenrecht eisen aan het individu kunt stellen. Tegenwerping: “Maar bij die Albert Heijn zullen er toch mensen moeten zijn die de schappen vullen.”

“Dat bestaansrecht bestaat helemaal niet,” vult een tweede voorstander van het OBI aan. “mensen moeten door allerlei hoepeltjes springen om dat recht te verzekeren. Of er aan dat bestaaansrecht verplichtingen verbonden moeten worden, dat moet de fundamentele discussie zijn.”

“En die moet uit noodzaak gevoerd worden,' vult een ander aan, “want dit zit er aan te komen. Straks hebben we niet voor iedereen banen. Het gaat steeds harder met de technologische ontwikkeling.”

Persoonlijke ervaringen

Veel van de gepassioneerde betogen voor het OBI worden gevoed door persoonlijke ervaringen van miskenning, zowel door de geringe maatschappelijke waardering voor vrijwilligerswerk en mantelzorg als met de drang en dwang in de bijstand.

“Voor het BNP wordt informele arbeid niet meegerekend, terwijl onze ecoonomie daar op draait. Als je dat op dezelfde wijze waardeert schep je ruimte om te bestaan. Waardering is heel belangrijk voor je zelfbeeld.”

Men is er er over eens dat bijvoorbeeld in de zorg veel betaald werk is omgezet in vriijwilligerswerk. Dat dat soort bezuinigen moet weer worden terugggedraaid. Maar of maatschappelijke waardering wordt bereikt door informele arbeid betaald te maken – en in hoeverre dan – blijft een open vraag.

Er blijkt tussen beide kampen een duidelijke consensus over de noodzaak van een versoepeling van de voorschriften in de bijstand: het verlicht voorwaardelijk basisinkomen dus. “Het controleapparaat helpt mensen niet echt. Maar vertrouwen heeft twee kanten. Grote groepen mensen moet je helpen werk te vinden. Zij hebben recht op ondersteuning, maar op een totaal andere manier dan de controle van nu.”

De voorstanders erkennen dat het onvoorwaardelijk basisinkomen niet op korte termijn kan worden ingevoerd; dus de versoepeling is een noodzakelijke tussenstap. Maar één ding staat voor hen vast: het OBI betekent uiteindelijk een bevrijding voor mensen. Zoals de positeve effecten worden opgesomd:

  • bestaanszekerheid voor iedereen;

  • waardering voor alle werk;

  • onafhankelijkheid voor mensen die nu geen inkomen hebben (bijvoorbeeld gehuwde vrouwen);

  • vertrouwen in plaats van wantrouwen;

  • mensen worden innovatief als ze aan het keurslijf van de baas ontsnapt zijn;

  • een mogelijk antwoord op een nieuwe samenleving waarin werk andere zal worden ingericht.

De tegenstanders verwachten van het OBI verdergaande uitsluiting uit het arbeidsbestel die zal leiden tot marginalisering van grote groepen mensen. Zoals een van de discusssiestukken die ter voorbereiding van het symposium werden geschreven het formuleerde: “De huidige complexe, mondiale economie is uiterst selectief. Als mensen worden gemarginaliseerd in het arbeidsproces lopen zij het risico ook sociaal gemarginaliseerd te raken en de relatie met de samenleving te verliezen. Het hoofdbezwaar tegen het OBI is dat het deze dominante tendens in het huidige economische stelsel nog verder zal versterken door zich in feite neer te leggen bij deze marginalisering. Daarmee zou de tweedeling in de samenleving – economisch, sociaal en politiek – onomkeerbaar worden. Dat kunnen wij niet accepteren.”

Dit is de kern van het debat: geen meningsverschil over economische maatregel zus of zo, maar fundamenteel verschillende mensbeelden en maatschappijvisies.

De rekensom

Onvermijdelijk doemt bij de discusssie over het OBI de vraag op: 'wie zal dat betalen?' Over de rekensom op zichzelf zijn de voor- en tegenstanders het in grote lijnen eigenlijk wel eens, al denken ze fundamenteel verschillend over wat de uitkomst daarvan betekent.

De invoering van het onvoorwaardelijk basisinkomen voor alle Nederlandse ingezetenen vanaf 18 jaar kost ruwweg € 160 miljard. Daarop worden de inverdieneffecten in mindering gebracht: de AOW en de Wet Werk en Bijstand worden afgeschaft, inclusief de ambtelijke overhead, het controleapparaat van de bijstand. Dat laatste scheelt overigens maar een half miljard. De bovenminimale uitkeringen van de werknemersverzekeringen blijven in deze rekensom gehandhaafd.

Per saldo leveren de besparingen circa € 56 miljard op, zodat de invoering van het OBI netto € 104 miljard aan extra uitgaven vergt. Van een bruto nationaal product van circa 600 miljard is dat 17%; op een rijksbegroting van € 253 miljard scheelt dat 41% aan extra uitgaven.

Vervolgens komt het discutabele stuk. Het OBI is in feite een subsidie aan de werkgevers; zij kunnen de lonen immers evenredig verlagen (met bijkomend voordeel dat de werkgelegenheid zal aantrekken, omdat de arbeid veel goedkoper wordt). Dit 'werkgeversvoordeel' wordt geraamd op een kleine € 83 miljard. In plaats daarvan kan hen een andersoortige belasting worden opgelegd: de heffing op de onttrokken waarde, die de ecologische voetafdruk belast (grondstoffen, fossiele brandstoffen e.d.). De opbrengst van deze heffing moet overeenkomen met de loonsubsidie door het OBI, zodat de invoering uiteindelijk slechts ruim € 20 miljard zou bedragen.

Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze operatie dus slechts enigszins financierbaar gemaakt kan worden door de invoering van een totaal ander stelsel van belastingheffing, waarmee geen enkele ervaring bestaat. En dat terwijl. in de opzet van de voorstanders,de loon- en inkomstenbelasting dan is verdwenen, want die legt alle lasten op de arbeid, waardoor voor velen de drempel voor de arbeidsmarkt te hoog is.

Vanuit de Werkgroep Economie wordt er op gewezen dat omzetbelastingen, zoals de BTW en de ook de heffing op de onttrokken waarde degressief zijn: rijken consumeren een veel kleiner gedeelte van hun inkomen dan armen. En ook: na afschaffing van de loon- en inkomstenbelasting zullen de inkomens- en vermogensverschillen onbeheersbaar zijn geworden. Met de groeten aan Pikettty.

Ook het feit dat het OBI zo duur is omdat iedereen er voor in aanmerking komt, of hij of zij zo'n minimum uitkering nu nodig heeft of niet, maakt op de voorstanders weinig indruk. “De AOW geldt toch ook voor iedereen?” Inderdaad speelde bij de invoering van de AOW in de jaren 1950 de vraag een rol waarom de miljonair daar dan ook recht op zou moeten hebben. Daar was een logisch antwoord op: de AOW is een verzekering waarvoor premie wordt geheven, die men ook graag bij de miljonair wilde heffen. Je kunt nu eenmaal geen premmie heffen voor een verzekering die in bepaalde gevallen nooit tot uitkering zal komen. Maar het OBI is geen verzekering, maar een uitkering uit de algemene middelen, net als de bijstand waarvoor ook geen premie wordt geheven (en die dus voorwaardelijk wordt verstrekt).

Als je al de band tussen werk en inkomen wilt doorsnijden, zoals de voorstanders beogen, dan zou een stelsel van negatieve inkomstenbelasting er voor kunnen zorgen dat de onvoorwaardelijke uitkering alleen terecht komt bij mensen met geen of een te laag inkomen. Maar dit alternatief is in hun model onmogelijk, aangezien de hele inkomstenbelasting is afgeschaft.

 

Het debat wordt voortgezet.