Er is groeiende aandacht voor het huidige geldsysteem en mogelijke alternatieven. In het economisch debat wordt het zogenoemde Chicago Plan uit 1933 opnieuw besproken1. Eind 2014 debatteerde het Britse Parlement over de wenselijkheid van hervormingsvoorstellen van ‘Positive Money’, in Zwitserland wordt een parlementair debat voorbereid, en in maart 2015 publiceerde IJsland een voorstel voor monetaire hervorming. In Nederland zette het burgerinitiatief ‘Ons Geld’ het geldsysteem op de politieke agenda. Andere partijen, zoals het Sustainable Finance Lab en commerciële banken (ING, Rabobank), hebben zich ook laten horen in het maatschappelijk debat. Na bespreking door de vaste Kamercommissie Financiën (najaar 2015), heeft de Tweede Kamer in maart 2016 het debat met de Minister van Financiën gevoerd. De Minister heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) verzocht om de voor- en nadelen van het huidige geldstelsel alsmede de haalbaarheid van alternatieven nader te onderzoeken. Het rapport van de WRR wordt verwacht in het najaar van 2016, waarna het debat verder gevoerd zal worden.

De actualiteit van het debat hangt samen met een aantal bredere ontwikkelingen. Technologische ontwikkelingen hebben betalingsprocessen en het gebruik van geld ingrijpend veranderd: giraal geld (tegoeden op bankrekeningen) heeft de rol van chartaal geld (munten en bankbiljetten, uitgegeven door de overheid) vrijwel volledig overgenomen. Deze trend lijkt zich alleen maar door te zetten nu FinTech bedrijven innovatieve manieren vinden om het girale betalingsverkeer nog meer bij de wensen van klanten te laten aansluiten. De blockchain-/distributed ledger technologie biedt verdere mogelijkheden om transactie- en administratiesystemen efficiënter en effectiever in te richten. Deze ontwikkelingen roepen de vraag op of het monetaire systeem technologische innovatie niet in de weg staat.

De verschillende economische crises van de afgelopen jaren hebben het vertrouwen in het huidige geldstelsel geschaad. De banken- en kredietcrises uit 2007/2008, en de daaropvolgende euro- en huizencrises uit 2010/2011 zijn allen vertrouwenscrises c.q. te wijten aan een gebrek aan vertrouwen. Het geldsysteem berust op vertrouwen en de risico’s zijn groot indien het vertrouwen in het systeem wegvalt. Het is om die reden nuttig om alternatieve systemen te onderzoeken.

Het huidige ECB beleid is gericht op het stimuleren van economische activiteit door het op lange termijn in omloop brengen van meer liquiditeiten op basis van het prijsmechanisme van geld: de rente. Hiermee worden de grenzen van het huidige systeem opgezocht, en het is de vraag wat de effecten zullen zijn voor de houdbaarheid ervan.

Context: wat zijn de waarde en rol van geld in onze samenleving?

Het merendeel van het geld in onze maatschappij is giraal geld: tegoeden op bankrekeningen. In feite is dit geen geld dat men bezit, maar een vordering op een bank tot uitbetaling van (chartaal) geld. De bank moet voor de girale tegoeden voldoende dekkingsmiddelen in kas hebben, zodat het publiek erop kan vertrouwen dat omzetting van giraal naar chartaal geld steeds mogelijk is. Is dit niet het geval dan verliest het publiek het vertrouwen in de bank en bestaat het gevaar van een bank run. Giraal geld is dan ook een zuivere vorm van fiduciair geld. Naast het opvorderen van uitbetaling, kan men met giraal geld op girale wijze betalen door het tegoed over te schrijven naar een bankrekening van een ander, dus zonder dat het giraal geld eerst moet worden omgezet in chartaal geld.

In het huidige systeem zijn private commerciële banken de belangrijkste geldscheppende instellingen. Dat is niet altijd zo geweest maar is geleidelijk zo ontstaan sinds de grote monetaire hervormingen in de 19e eeuw. Doordat het girale geld de rol van chartaal geld vrijwel volledig heeft overgenomen zijn banken veruit de belangrijkste geldscheppende instellingen geworden. Banken scheppen, op grond van hun bankvergunning, giraal geld door commerciële kredietverlening op basis van wederzijdse schuldaanvaarding (‘schuldgeld’), bijvoorbeeld bij het verstrekken van een lening aan een bedrijf of een hypotheek aan een huishouden. Wanneer een bank een krediet verstrekt, wordt tegelijkertijd een betaaltegoed gecreëerd (giraal geld). Op de balans van de bank verschijnt zowel aan de activa- als aan de passivazijde een gelijk bedrag. De uitstaande lening is een bezitting van de bank; het geleende geldbedrag is een verplichting van de bank (die als tegoed op de bankrekening van de lener komt te staan).

Banken verlenen meer giraal krediet dan zij aan liquide middelen hebben, omdat de ervaring leert dat de opeisbare banktegoeden nooit allemaal tegelijk opgenomen of overgeboekt worden. Dit wordt ‘fractional reserve banking’ genoemd: de bank heeft een percentage van de banktegoeden direct ter beschikking voor als deze tegoeden worden opgevraagd. De bank leent dus meer uit dan het in kas heeft.

Geld heeft een aantal specifieke eigenschappen die dat mogelijk maken. Ten eerste is schuldcreatie in letterlijke zin: iets maken uit niets, er is geen productiemiddel voor nodig. Ten tweede is geld niet zelf een goed, maar een claim op een goed of een dienst, en vanwege de algemene aanvaarding van geld, een claim op in beginsel alle (toekomstige) goederen en diensten (zo kan pensioengeld toegang geven tot toekomstige zorg). Deze algemene aanvaarding en brede toepassing zorgt ervoor dat de vraag naar geld al snel onbeperkt en onverzadigbaar is.

Een andere ontwikkeling is dat in de 20e eeuw de betekenis van de gouddekking steeds geringer is geworden, en dat ons geld tegenwoordig volledig fiduciair is. Fiduciair geld is geld dat haar waarde niet ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is (intrinsieke waarde zoals bij gouden en zilveren munten), maar aan het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden. De nominale waarde berust op het vertrouwen dat gesteld wordt in de waarde van de munteenheid. Vertrouwen is het geloof in iemands goede trouw en eerlijkheid, en omvat doorgaans de volgende elementen: i) de bereidheid van twee of meer personen om een afhankelijkheidsrelatie aan te gaan, ii) het geloof dat iets goed zal gaan, en iii) de verwachting dat degene die vertrouwt wordt zal handelen op een manier die de ander niet zal benadelen (met het risico in een nadelige positie te belanden indien de ander dit vertrouwen schaadt). In die zin gaat vertrouwen altijd over een relatie tussen twee sociale actoren, en is ons fiduciair geld gebaseerd op deze sociale relaties.

Geld wordt dus gecreëerd door schuld en schuld is de neerslag van een relatie tussen twee partijen die bereid zijn om een schuldrelatie aan te gaan. Schuld heeft een tweezijdig karakter dat bestaat op basis van vertrouwen in die relatie. Financiële schuld is een instrument om economische activiteit mogelijk te maken, om zaken voor elkaar te krijgen. Tegelijkertijd is schuld een verplichting en kan het een last worden. De geldhoeveelheid is de som van het vertrouwen in een maatschappij om schuldrelaties met elkaar aan te gaan.

Maar wie bepaalt de geldhoeveelheid (of: de liquiditeitenmassa, M3)? Hoewel de centrale banken geen directe invloed hebben op de kredietverlening proberen de centrale banken de geldhoeveelheid indirect te beïnvloeden via de prijs van geld, de rente. De commerciële rentetarieven van de banken volgen over het algemeen de tarieven van de centrale bank. De DNB / ECB heeft één hoofddoel: prijsstabiliteit (vertaald in een inflatiedoelstelling van 2%).2 Dit monetaristische uitgangspunt concentreert zich op de (prijsgestuurde) vraag en aanbod van geld, als een primaire manier waarop economische activiteit kan worden geregeld. Monetaristen kennen dan ook een grote rol toe aan het geld in het economisch verkeer en waken ervoor dat door de vergroting van de geldhoeveelheid de inflatie wordt aangewakkerd. Inflatie wordt gezien als een verschijnsel dat optreedt als het aanbod aan geld groter is dan de vraag.3

2 De Bank Of England en de FED hebben duale doelen: zij dienen inflatie af te wegen tegen respectievelijk economische ontwikkeling en werkgelegenheid.

3 De kenmerken van het huidige monetaire systeem worden aangeduid als monetaristisch en neo-liberaal. Het hedendaagse neoliberalisme heeft zijn oorsprong in de Chicago school of economics, een neoklassieke school van denken binnen de academische gemeenschap van economen, die begin jaren zeventig het Keynesianisme verwierpen ten gunste van monetarisme. Het neoliberalisme is in de jaren negentig en daarna verder verspreid over de westerse wereld en opkomende economieën, met het vrijgeven van markten, minder staatsinvloed, privatisering, deregulering en bezuinigingen op de sociale uitgaven tot gevolg. Dit denken heeft haar weergave gehad op het monetaire beleid van overheden en centrale banken. Zo is in Nederland de kredietverlening ten behoeve van speculatie exponentieel toegenomen sinds de jaren tachtig.

Naast de rol van de centrale banken zijn er meer remmen die de geldschepping beperken. Er zijn wettelijke kapitaalseisen waardoor banken voor geldschepping eigen vermogen nodig hebben. Daarnaast heeft de bank een eigen risicobeleid zodat dat de bank niet meer uitleent dan waarvan zij er op vertrouwt dat het terugbetaalt zal worden. Als de kredietverstrekking te ruimhartig is zullen verstrekkers van vreemd vermogen aan banken een hogere risicovergoeding vragen. Ook de klant heeft een rol. In principe groeit kredietverlening vraaggestuurd: de klant bepaalt of de kosten van het krediet dragelijk zijn (in relatie tot de te verwachten opbrengsten van het kredietgebruik) en de bank zal geen krediet verstrekken als de klant daar niet om vraagt.

Kritiek op het huidige stelsel

De vraag is of deze remmen optimaal werken. Aanstekelijk optimisme in goede tijden kan tot veel vertrouwen leiden en tot groeiende kredieten c.q. schulden. Dat is niet zozeer een probleem als schulden worden gebruikt om productie en inkomensgroei mee te realiseren, maar wanneer er vooral krediet wordt verstrekt voor overmatige speculatie dan leidt dat tot ‘bubbels’. Het systeem loopt dan een groot risico dat er meer krediet wordt verstrekt dan redelijkerwijs kan worden terugbetaald (lees: meer vertrouwen is gegeven dan redelijkerwijs geproduceerd kan worden). Het vertrouwen zakt in, de kredietverstrekking stokt, het vertrouwen in banken slinkt, en mensen eisen hun tegoeden op (‘bank run’). In slechtere tijden wordt juist veel schuld afbetaald en geld aan de

economie onttrokken wat het vertrouwen niet ten goede komt, waardoor de economie in een neerwaartse spiraal raakt.

Het is niet alleen de consument die om meer krediet vraagt. Ook de geldscheppende banken zelf hebben een neiging om procyclisch krediet te verlenen. In economisch goede tijden kunnen risico’s te laag worden ingeschat. Daarnaast kunnen banken door aandeelhouders en eigen bestuurders gedreven worden door korte termijnbeleid. Ook een ineffectieve centrale bank en een overheid die de goede tijden niet wil afzwakken dragen bij aan ineffectieve regulering van overmatige kredietverlening. Deze procyclische schuldgedreven geldschepping gaat ten koste van de reële economie. Hierdoor blijft het verdienvermogen van de economie achter bij de schuldverplichtingen die ontstaan. Groeibevorderende kredietverstrekking ten behoeve van de reële economie wordt binnen dit geldsysteem verdrongen door speculatieve bancaire schuldfinancieringen.

De in- of deflatoire spiraal kan de centrale bank tegengaan met renteverhogingen danwel -verlagingen. De kritiek op het rente-instrument is dat het onvoldoende effect heeft, en geen rekening houdt met minder rationele argumenten van de gebruikers van het geld (bijvoorbeeld in geval van negatieve rente). Daarom hanteert de centrale bank ook onconventionelere instrumenten zoals het huidige kwantitatieve verruimingsprogramma (QE) waarbij de centrale bank zelf geld creëert door het opkopen van financiële activa met de bedoeling om inflatie te genereren. Critici menen echter dat QE slechts de prijzen van kapitaalgoederen doet stijgen en (te) weinig doet voor de lonen en prijzen in de reële economie. Ook wordt het als oneerlijk beschouwd dat QE vooral ten goede komt aan hen die kapitaalgoederen bezitten, wat de vermogensongelijkheid verder kan vergroten. Bovendien is er verzet tegen het idee dat een schuldencrisis kan worden overwonnen met renteverlaging en het stimuleren van de kredietverlening.

Ook als de centrale bank de inflatie in toom zou weten te houden, dan is daarmee het gevaar van overmatige kredietverstrekking nog steeds aanwezig. De centrale bank stuurt de geldmarkt vraag- / marktgedreven op basis van financiële efficiëntie en rationaliteit. Daarbij houdt zij geen rekening met de aard van de activiteiten waarvoor het krediet gebruikt wordt, en daarmee de maatschappelijke consequenties. Ingeval van speculatief kredietgebruik ontbreekt een directe sociale relatie tussen twee partijen. Als financiële motieven overheersen zonder maatschappelijke drijfveer en zonder sociale interactie, zal schuldcreatie voor speculatieve doeleinden gestimuleerd worden ten behoeve van de gehele economie, maar ten koste van de reële economie. Een toename van schuld zonder toename van reëel inkomen waaruit die schuld terug betaald kan worden, is per defintie risicovol. Terwijl een schuld die gebruikt wordt om reëel inkomen te genereren waaruit de schuld terugbetaald kan worden, weliswaar een verplichting is maar geen grote last.

Een ander kritiekpunt op het huidige geldsysteem is dat het ‘oneerlijk’ is dat private banken winst maken met geldschepping.

Alternatieven

Sinds 2008 zijn veel maatregelen genomen om overmatige geldcreatie tegen te gaan (bv d.m.v. ophoging van de kapitaalbuffers van banken), dan wel om de impact van de verwezenlijking van risico’s in het geldsysteem te beperken (bv d.m.v. de nieuwe opzet van het Deposito Garantie Stelsel, waarbij banken zelf vooraf betalen voor het Deposito Garantie Fonds). Op het individuele niveau van de bankmedewerker zijn de bankierseed en het tuchtrecht ingevoerd om bewustzijn te creëren over

de maatschappelijke functie van banken. Nieuwe regelgeving is in de maak, met name van de ECB, om de marktdiscipline verder te vergroten en om het risicodragend vermogen bij banken te verhogen. Er wordt gesproken over een countercyclical buffer die banken verplicht een additionele buffer op te bouwen in goede tijden. In de Verenigde Staten is de Volcker rule ingevoerd, die geldscheppende banken beperkt in het lopen van ongeoorloofde risico's met het (zakelijk) handelen voor eigen rekening .4 Op dit moment ligt een vergelijkbaar voorstel bij het Europees Parlement.

4 Sinds 2015 mogen de Amerikaanse banken niet meer handelen voor eigen rekening met als doel om additionele inkomsten te genereren, zij het met enkele uitzonderingen. De Volcker Rule verplicht banken om te bewijzen dat hun handel gerelateerd is aan de behoeften van hun klanten en dat eventuele hedging strategieën direct gerelateerd zijn aan het afdekken van specifieke, identificeerbare risico's.

De sinds 2008 genomen maatregelen zijn nog niet getest, maar het is onwaarschijnlijk dat hiermee het probleem van overmatige geldschepping is verdwenen. Een groeiende groep mensen bepleit daarom een meer fundamentele oplossing die private banken de mogelijkheid ontneemt om geld te scheppen door het monopolie op geldschepping te beleggen bij een publieke instantie.

Publieke geldschepping is technisch mogelijk. Het gaat dan om ‘schuldvrij geld’ (wat vervolgens uitgeleend kan worden). Het gecreëerde geld kan op verschillende manieren in de economie worden gebracht: als kredieten via de banken, door overheidsinvesteringen, of door het direct aan de ingezetenen ter beschikking te stellen. In het eerste geval brengt de centrale bank de hoeveelheid fiatgeld in omloop en zijn de private banken verplicht om te voorzien in een volledige reservedekking van deposito's tegen dit fiatgeld. Daarom wordt dit alternatief ook wel aangeduid als ‘Full Reserve Banking’, tegenover deze spaartegoeden staan 100% veilige reserves.

Uitgangspunten voor GroenLinks?

In de discussie wordt snel naar oplossingen gekeken, waardoor het debat snel polariseert naar ‘voors’ en ‘tegens’. Bijvoorbeeld over de vraag wie de geldhoeveelheid zou moeten bepalen: een dynamische, efficiënte markt of een maatschappelijk gedreven, maar wellicht opportunistisch overheidsorgaan. Interessanter is het om eerst te bespreken welke uitgangspunten het geldsysteem zou moeten hanteren, voordat wordt bekeken wat de beste oplossing is. Duidelijke uitgangspunten zullen helpen bij het debat over het onderzoeksrapport van de WRR in het najaar van 2016. De idealen uit het beginselprogramma van GroenLinks kunnen als basis dienen om uitgangspunten te formuleren m.b.t. de financiële sector en het geldstelsel.

Het is een terechte vraag of het geldscheppingsproces te veel op afstand van de politiek is geplaatst. In de decennia voor de financiële crisis is de financiële sector teveel gedereguleerd waardoor de overheid haar grip op de sector verloor. Het is wenselijk dat de overheid weer meer controle over de sector krijgt. In die zin is verdere regulering noodzakelijk. Toch is ook behoud van enige concurrentie en private initiatieven wenselijk om de publieke sector kostenbewust en klantgericht te laten werken. GroenLinks staat voor een sociale economie waarin iedereen kan genieten van individuele vrijheid en zelfontplooiing met de acceptatie van rechten en plichten en het besef dat mensen met verschillende leefstijlen, achtergronden en opvattingen samenleven. Daarin heeft geld een belangrijke maatschappelijke rol. Het gaat erom dat het geldssysteem borg staat voor het maatschappelijke belang van geld.

In onze huidige economie wordt veel waarde gehecht aan financiële overwegingen. Het monetaristisch uitgangspunt van het huidige geldsysteem is in de eerste plaats bezorgd om de inflatoire toestand van de economie, gestuurd door de rente (vraag- en aanbodprijs van geld). De huidige maatregelen van de ECB (QE, renteverlagingen) gaan uit van monetaristische mechanismen en stimuleren meer kredietverlening. Het klinkt als een paradox dat de schuldencrisis wordt door bestreden door middel van kredietgroei.

Dit is een eenzijdige benadering van de geldhoeveelheid. Geld is sociaal vertrouwen dat op meer is gebaseerd dan de prijs van geld. Vertrouwen is gebaseerd op een sociale, menselijke relatie. Het is goed mogelijk om de geldhoeveelheid te laten leiden door economie, sociale rechtvaardigheid en duurzame ontwikkeling. GroenLinks kiest voor het welzijn en het geluk van mensen boven strikte economische groei gemeten in euro's. GroenLinks stelt het welzijn van mens en milieu en de respectvolle omgang met dieren boven economische groei. (Ecologische) verduurzaming van de economie is goed mogelijk. Dit zijn belangrijke thema’s voor het bepalen van de geldhoeveelheid.

Een belangrijk uitgangspunt voor een solidaire economie is het verminderen van onredelijke inkomensongelijkheid. Het huidige geldsysteem beloont vermogen en bestraft schuld. Dit komt mede door het feit dat eigendom als één van de belangrijkste rechten bovenaan in onze huidige samenleving staat. Het eigendomsrecht is een belangrijk recht voor het functioneren van onze rechtsstaat maar leidt in excessieve gevallen tot onredelijk scheve verhoudingen, bv bij het uitwinnen van zekerheden door schuldeisers en, zoals Piketty aantoonde, het rendement dat vermogenden maken ten opzichte van mensen met weinig vermogen. Sommigen bepleiten een Joods jubeljaar, waarbij eens in de zeven jaar alle schulden van de schone lei worden kwijtgescholden, anderen bepleiten fiscale (vermogens)maatregelen, maar ook minder radicale manieren van omgaan met schuld en vermogen zou inkomensongelijkheid sterk kunnen verminderen. Sociale rechtvaardigheid en bescherming van kleine spaarders, schuldenaren en zwakkeren in de samenleving zouden ook in een geldsysteem tot uitdrukking moeten komen.

Het huidige geldsysteem heeft geleid tot excessieve groei van schuldcreatie voor speculatieve doeleinden, in tegenstelling tot productieve doeleinden in de reëele economie. Ook als het niet mogelijk meer zou zijn om geld te creëren voor luchtkastelen, maar alleen voor toekomstige reële verplichtingen, dan nog kan er meer vertrouwen in toekomstige verplichtingen zijn dan redelijkerwijs kan worden waargemaakt, en kunnen bubbels blijven ontstaan. De zucht naar geld is blijkbaar menselijk. Als geldzucht het probleem is, dan zijn alle financieel arrangementen die geldzucht aanwakkeren dat ook. Het gevaar is dat financiële motieven andere motieven verdringen en dat de inrichting van ons geldstelsel op dat punt geëvalueerd moet worden (de welbekende financiële prikkels). Elke vorm van beleid die ruimte schept voor niet-financiële motivaties zijn deel van de oplossing. Daaronder valt misschien een nieuw systeem zoals Full Reserve Banking of het robuuster maken van het huidige systeem door middel van regulering, maar ook in een nieuw systeem moet worden gewaakt voor geldzucht. Er kan worden nagedacht over manieren om schuldcreatie voor speculatieve doeleinden te reguleren of zelfs te verminderen, bv door een financial transaction tax en het afschaffen van fiscale stimuleringsmaatregelen om te lenen (aftrekbaarheid van rente).

In alle geldsystemen huist het gevaar van een parallelle financieringsmarkt. Als mensen elkaar onderling geld lenen, zullen er altijd schuldrelaties ontstaan, en als het geldsysteem het niet toelaat dan zal het buiten het geldsysteem zijn. Sommigen zien dit als een goede zaak en bepleiten het

bieden van alternatieven door middel van complementair of parallel lokaal geld (local exchange trading systems, LETS). Doorgaans hebben lokale, alternatieve geldsystemen een sterke sociale binding en zijn daardoor minder risicovol dan het geldsysteem. Alternatieve geldsystemen dragen tevens bij aan een pluriforme, solidaire samenleving waar het geld gecreëerd kan worden dat bij de desbetreffende community past.