Het laatste regeerjaar van het kabinet komt duidelijk naar voren in de Miljoenennota en begrotingsrapporten. Nogal op de borstklopperij en na jaren van ondoelmatig bezuinigen wat cadeautjes zoals koopkrachtherstel en wat mooie woorden over investeringen. Verscholen staan er ook wel wat aardige zaken in.

Het lijkt veel zinvoller om deze Prinsjesdagstukken dit jaar in bredere context te bespreken, namelijk in het licht van belangrijke vraagstukken die ook bij de aanstaande kabinetsformatie aan bod kunnen /zullen/moeten komen. Daarmee worden al onderwerpen op de agenda geplaatst en piketpaaltjes geslagen. Dat was al het karakter van de algemene beschouwingen en zal ongetwijfeld ook weer naar voren komen bij de aanstaande besprekingen per begrotingshoofdstuk.

Als we dat gaan doen dan moeten daarbij ook belangrijke stukken worden betrokken die onlangs ten behoeve van deze formatie zijn verschenen; evenals het concept verkiezingsprogramma van GroenLinks

 

Om richting te hebben voor het debat is het mogelijk ons tot twee vragen te beperken::

 

  1. Wat zijn de vier belangrijkste problemen op economisch gebied?

  2. Welke beleidsacties zijn hiervoor het meest geschikt en moeten dan ook bij de kabinetsformatie hoog op de agenda staan?

Miljoenennota: hoofdpunten van beleid 2017

Het kabinet trekt extra geld uit voor maatschappelijke prioriteiten en een evenwichtig koopkrachtbeeld. Het kabinet geeft structureel 1,5 miljard euro extra uit. De uitgaven aan het defensieapparaat en de Nationale Politie worden verhoogd, vanwege de toegenomen onrust in de wereld en de dreiging van terrorisme. Het kabinet investeert in kansengelijkheid in het onderwijs, trekt geld uit om armoede onder kinderen te bestrijden en schrapt de geplande bezuinigingen op de langdurige zorg. Om een evenwichtig en positief koopkrachtbeeld voor 2017 te krijgen, waarbij zo veel mogelijk mensen meeprofiteren van de betere economische situatie, verlicht het kabinet de lasten voor burgers structureel met 1,1 miljard euro. Zowel werkenden, uitkeringsontvangers als gepensioneerden gaan er in doorsnee op vooruit.

Daarbij houdt het kabinet houdbare overheidsfinanciën in het oog. De overheidsfinanciën ontwikkelen zich gunstiger dan bij de start van het kabinet werd verwacht. Het overheidstekort daalt in 2017 naar verwachting verder naar 0,5 procent van het bbp. De overheidsschuld daalt ook volgend jaar weer fors, en is hard op weg richting de grens van 60 procent van het bbp. Ook na de intensiveringen en lastenverlichting voor volgend jaar bevindt het structureel saldo zich binnen de marges van het SGP.

De veranderende veiligheidssituatie vraagt meer van de Nederlandse strijdkrachten. Zij leveren dagelijks een essentiële bijdrage aan een veilige samenleving in buiten- en binnenland. Om dit ook in de toekomst te kunnen verzekeren, verhoogt het kabinet de uitgaven aan defensie structureel met 300 miljoen euro. Hiermee wordt geïnvesteerd in het op orde brengen van de basisgereedheid van de krijgsmacht en het versterken van de inzetbaarheid. Dat betekent dat er ruimte komt voor meer training, opleiding en inzet. Verder zal de onderhoudsketen worden versterkt en wordt de beschikbaarheid van reserveonderdelen vergroot, zodat het materieel sneller kan worden gerepareerd. Door de strijdkrachten te versterken, levert Nederland zijn bijdrage aan de internationale stabiliteit. Dit kabinet heeft vanaf 2014 gefaseerd budget toegevoegd aan de defensiebegroting, oplopend tot structureel 870 miljoen euro in 2020.

Het kabinet blijft zich sterk maken voor een veilig Nederland. De veranderende veiligheidssituatie heeft meer druk gezet op de inzet van de Nationale Politie. Met extra middelen wordt de wijkagent ontlast, zodat deze zich meer kan wijden aan zijn taken op straat en wordt geïnvesteerd in de toerusting van politiemensen. Verbeteringen in het financieel beheer van de Nationale Politie worden met kracht voortgezet. Er worden extra middelen vrijgemaakt voor cybersecurity, de aanpak van ondermijnende criminaliteit en de bestrijding van terrorisme.

Het kabinet bestrijdt armoede onder kinderen. Alle kinderen verdienen een gelijke kans. Dat geldt dus ook voor kinderen die opgroeien in een gezin met een kleine portemonnee. In 2014 leefden 421 duizend kinderen in een huishouden met een laag inkomen, waarvan 131 duizend al vier jaar of langer. Om deze kinderen te ondersteunen, stelt het kabinet extra geld beschikbaar voor benodigdheden die ervoor zorgen dat zij kunnen meedoen. Het gaat bijvoorbeeld om schoolbenodigdheden, sportattributen, zwemles of een schoolreis. Om er zeker van te zijn dat de middelen direct bij de kinderen terechtkomen, vindt ondersteuning plaats in natura. Hierbij worden erkende partners zoals het Jeugdsportfonds, het Jeugdcultuurfonds en de Stichting Leergeld betrokken.

Het kabinet maakt geld vrij voor kansengelijkheid in het onderwijs. Nederland kent kwalitatief goed onderwijs, dat bovendien breed toegankelijk is voor kinderen met verschillende sociaaleconomische achtergronden. Tegelijkertijd constateerde de onderwijsinspectie dit jaar dat de kansenongelijkheid in het onderwijs toeneemt. Kinderen van laagopgeleide ouders volgen niet altijd onderwijs op het niveau dat ze aan zouden kunnen en daardoor blijft talent onbenut.1 Het kabinet is van mening dat elk kind het beste uit zichzelf moet kunnen halen, en wil daarom zorgen voor gelijke onderwijskansen voor ieder kind. Daarom trekt het kabinet hier extra middelen voor uit. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de motie-Nijboer-Harbers2. Verder verbetert het kabinet de doorstroom tussen onderwijsniveaus, waarmee het gemakkelijker wordt gemaakt om diploma’s te stapelen. Ook is besloten om een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) «Onderwijsachterstandenbeleid» in te stellen. Er wordt ook geld beschikbaar gesteld voor het verlagen van schoolkosten voor de minder draagkrachtige minderjarige mbo’ers en voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Daarnaast wordt er geld vrijgemaakt voor onderwijs voor asielzoekerskinderen, het onderwijstoezicht en cultuur.

Het kabinet schrapt de geplande bezuinigingen op verpleeghuizen. De toename van de zorgvraag, de grotere behoefte van ouderen aan maatwerk en de ontwikkeling van de medische technologie, vragen veel van professionals in de verpleeghuiszorg. Het kabinet is van mening dat de woonplaats van ouderen een plek moet zijn waar zij waardig kunnen leven, waar familie en andere verwanten zich welkom voelen en waar kwalitatief goede en veilige zorg wordt geleverd. Om zorgaanbieders ruimte te bieden om de kwaliteit van de ouderenzorg te verbeteren, heeft het kabinet de voorgenomen bezuiniging op verpleeghuizen teruggedraaid.

Het kabinet vangt asielzoekers sober op en zet in op de snelle integratie van de mensen die mogen blijven. De toestroom van asielzoekers is in de eerste helft van 2016 substantieel gedaald ten opzichte van de laatste maanden van 2015. Het kabinet gaat daarom voor 2017 uit van een lagere instroom dan voor 2016, namelijk van 42 duizend asielzoekers. Dit is in lijn met de MEV-raming van het CPB. Voor mensen die in Nederland asiel aanvragen, wordt sobere opvang geregeld. Het kabinet wil mensen zo snel mogelijk zekerheid geven over hun verblijfsstatus. Voor hen die mogen blijven, is een snelle integratie in Nederland essentieel, met name op de arbeidsmarkt. Hiervoor is een grote inzet nodig van de vergunninghouder, die zich door het ondertekenen van een participatieverklaring bereid toont bij te dragen aan de Nederlandse samenleving. Vanuit de overheid wordt de integratie bevorderd, bijvoorbeeld door integratietrajecten om de Nederlandse taal en waarden en normen te leren. Het Rijk en gemeenten gaan deze opgaven gezamenlijk aan.

Naast werkenden profiteren ook ouderen en uitkeringsgerechtigden van het economisch herstel door diverse koopkrachtmaatregelen van het kabinet. De verbeterde koopkracht in 2017 ten opzichte van het beeld dat in het voorjaar nog voor 2017 werd verwacht is enerzijds te danken aan een lagere geraamde inflatie en hypotheekrente, waardoor de reële loonontwikkeling hoger uitvalt en huishoudens minder kwijt zijn aan vaste lasten. Anderzijds is het verbeterde koopkrachtbeeld een direct gevolg van koopkrachtmaatregelen van dit kabinet. Zo komt het kabinet huishoudens met lage inkomens tegemoet door de algemene heffingskorting, zorgtoeslag en huurtoeslag te verhogen. Ook wordt het kindgebonden budget verhoogd om de koopkracht van gezinnen met kinderen aan de onderkant van de inkomensverdeling te verbeteren. Om ouderen financieel tegemoet te komen wordt daarnaast de ouderenkorting met meer dan 200 euro verhoogd. Dit alles resulteert in een evenwichtig koopkrachtbeeld voor 2017, waarbij de mediane inkomensontwikkeling van alle groepen (alle inkomensniveaus, met en zonder kinderen, eenverdieners, tweeverdieners, alleenstaanden) positief is. Ongeveer 90 procent van alle huishoudens gaat er in 2017 op vooruit.

Na jaren van herstel van de economie moet de aandacht nu verschuiven naar investeringen in nieuwe kansen. Aan de ene kant vragen maatschappelijke uitdagingen een grote investeringsopgave, zoals de energietransitie, verduurzaming, bereikbaarheid en onderwijs. Aan de andere kant zijn er rond het bedrijfsleven knelpunten in de financiering van nieuwe investeringen, vooral bij de doorgroei van kansrijke, nieuwe bedrijven. Bij beide vindt financiering steeds vaker plaats op een snijvlak van publiek en privaat, om investeringen op grotere schaal van de grond te krijgen. Het vergt een goede organisatie om markt en overheid op elkaar aan te sluiten en nieuwe investeringskansen vorm te geven. Op beide terreinen is de overheid al met veel instrumenten en instellingen actief om financiering mogelijk te maken. Dat gebeurt met leningen, risicokapitaal, borgstellingen, garanties en verzekeringen. Hierbij is de afgelopen jaren ook sprake van verschuiving van subsidies naar ondersteuning van financiering. Een verschuiving die met het Junckerplan nu ook zichtbaar is op Europees niveau. In de meeste Europese landen wordt hierop ingespeeld met een national promotional bank die instrumenten bundelt en zo snel en adequaat kan inspelen op nieuwe financieringsbehoeften.

Het kabinet wil nog deze kabinetsperiode besluiten nemen om de export uit en de investeringen in Nederland verder te stimuleren. Dit doet het kabinet door de capaciteit en middelen op het snijvlak van publiek en privaat beter te organiseren. Daarbij richt het zich enerzijds op de faciliteiten voor het bedrijfsleven en anderzijds op de grote maatschappelijke opgaven. Meer bundeling van kennis en middelen rond deze twee thema’s ligt voor de hand. Het kabinet zal de voorstellen van Jeroen Kremers3 en het VNO-NCW hierbij betrekken.

Het kabinet werkt verder aan een arbeidsmarkt die iedereen kansen op goed werk biedt. Er wordt vanaf 2017 toegewerkt naar een volwaardig minimumloon vanaf 21 jaar en een hoger minimumjeugdloon voor 18-, 19- en 20-jarigen. Daarnaast wordt wettelijk geregeld dat wie meer dan 40 uur per week werkt («meerwerk»), ook recht krijgt op evenredig meer dan het wettelijke minimumloon en dat werknemers die stukloon ontvangen, ook ten minste het wettelijk minimumloon verdienen. Om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een laag inkomen te vergroten, is er vanaf 2017 het lage-inkomensvoordeel (LIV): een financieel voordeel voor werkgevers die een werknemer in dienst nemen – of houden – die het wettelijk minimumloon verdient of net iets meer. De Belastingdienst betaalt het lage-inkomensvoordeel automatisch uit. In 2018 worden ook de premiekortingen die werkgevers krijgen voor het in dienst nemen van ouderen en mensen met een arbeidsbeperking omgezet in eenvoudigere loonkostenvoordelen, die onafhankelijk van de afgedragen premies worden uitbetaald. Ook kleine werkgevers krijgen dan altijd de volledige tegemoetkoming in de loonkosten voor deze doelgroepen.

Het kabinet zet ondersteuning voor werkzoekenden door. Met ingang van 2017 wordt het budget voor de WW-dienstverlening van het UWV verhoogd tot 160 miljoen euro. Hiermee zal het UWV een persoonlijkere dienstverlening gaan leveren aan werkzoekenden met een WW-uitkering. Dat vergroot de kans op snelle werkhervatting. Daarnaast zijn er ook in 2017 scholingsvouchers beschikbaar, waarmee mensen zich kunnen omscholen naar een beroep met een beter perspectief op werk. Verder ondersteunt het kabinet in 2017 en 2018 projecten die zijn gericht op dienstverlening aan werkzoekenden en op nauwere samenwerking in de regio. De langdurige werkloosheid onder vijftigplussers pakt het kabinet samen met de sociale partners aan met het actieplan Perspectief voor Vijftigplussers, dat in 2017 van start gaat. Ook biedt het kabinet werkgevers en werknemers meer mogelijkheden om in cao’s afspraken te maken over transitievoorzieningen, omscholing en van-werk-naarwerkbegeleiding van werknemers, in geval van ontslag om bedrijfseconomische redenen.

Het kabinet zorgt voor een gelijkere verdeling van verantwoordelijkheden tussen werkgevers en werknemers bij ziekte van een werknemer. Tegelijkertijd behouden zieke werknemers de maximale kans op terugkeer naar werk. Bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid kunnen werkgevers compensatie krijgen voor de wettelijke transitievergoeding. Het kabinet gaat ook de beoordeling van re-integratietrajecten door het UWV, in het bijzonder de re-integratie bij een nieuwe werkgever (het «tweede spoor»), begrijpelijker en voorspelbaarder maken. Daarnaast moeten zowel werknemers als werkgevers straks het initiatief kunnen nemen voor een vervroegde WIA-aanvraag, als een zieke werknemer geen perspectief meer heeft op terugkeer op de arbeidsmarkt.

Met ingang van 2017 wordt de eerste stap gezet naar een vermogensrendementsheffing in box 3 die beter aansluit op werkelijk behaalde rendementen. Daarnaast is verkend of, onder welke voorwaarden en wanneer het mogelijk is een systeem te introduceren waarbij geheven wordt over een werkelijk rendement op vermogen. Per vermogensbestanddeel is gekeken wat de beste manier is om dit te belasten. Daarbij zijn zowel de voor- als de nadelen geschetst. Op basis van deze uitkomsten zijn drie varianten opgesteld waarvan het kabinet invoering in Nederland in beginsel denkbaar acht.

Het kabinet maakt in lijn met de doelen van het Energieakkoord werk van het verminderen van de C02-uitstoot. Om energiebesparing in de energie-intensieve industrie extra te stimuleren, maakt het kabinet geld vrij om de Energie-investeringsaftrek (EIA) te verruimen.

Het kabinet zet in op het verder versterken van het innovatieve bedrijfsleven. Zo maakt het kabinet het voor innovatieve start-ups gemakkelijker om te investeren in het eigen bedrijf door de gebruikelijkloonregeling te versoepelen. Daarnaast komt extra budget beschikbaar voor de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), zodat bedrijven meer zekerheid hebben als zij investeren in onderzoek en ontwikkeling. Ten slotte verbetert het kabinet – vanuit de opbrengst van de aanpak van belastingontwijking (BEPS) – het fiscale klimaat voor het mkb door vanaf 2018 de eerste schijf van de vennootschapsbelasting stapsgewijs te verlengen tot 350 duizend euro. Vanwege de bijzondere waarde van Brainport Eindhoven voor het verdienvermogen van Nederland stelt het kabinet geld beschikbaar ter versterking van het regionale voorzieningenniveau. Het kabinet gaat er vanuit dat de provincie deze impuls matcht.

De pensioenklem waarmee directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s) te maken hebben wordt opgelost. Veel DGA’s die pensioen opbouwen via het Pensioen in Eigen Beheer (PEB) hebben hierdoor geld vastzitten in het eigen bedrijf: het zogenoemde «beklemd vermogen». DGA’s kunnen nu gebruikmaken van een regeling met een belastingkorting, om deze pensioenregeling af te kopen. Zo worden zij extra geprikkeld om te stoppen met PEB en op die manier beklemd eigen vermogen vrij te spelen. Door het PEB af te schaffen, worden bv’s meer solvabel, waardoor er meer ruimte voor dividenduitkeringen en investeringen ontstaat. Voor DGA’s die de pensioenregeling niet afkopen, wordt een spaarvariant geïntroduceerd. Het afschaffen van PEB gaat gepaard met een aanzienlijke verlaging van de administratieve lasten voor DGA’s. Ook levert het een belangrijke vereenvoudiging voor de Belastingdienst op, waar op dit moment ongeveer 75 personen fulltime bezig zijn met het PEB.

Begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)I

In 2017 gaat de koopkracht van bijna iedereen erop vooruit. Zo gaan de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget omhoog. Dit is gunstig als u een laag inkomen heeft. Daarnaast gaan de algemene heffingskorting, een korting op de inkomstenbelasting, en de ouderenkorting omhoog.

Vanaf 2017 gaat de leeftijd van het minimumloon in 2 stappen van 23 naar 21 jaar. Voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar gaat het minimumjeugdloon omhoog. Dit, om te voorkomen dat de verschillende leeftijden een te grote rol gaan spelen bij het aannemen van mensen.

Het kabinet onderzoekt de invoering van een wettelijk minimumuurloon. Het huidige minimumloon wordt uitgedrukt per maand, week en dag. De invoering van het minimumuurloon voorkomt onderbetaling. Krijgt u uw loon op basis van stukloon? Dan moet u ten minste het minimumloon verdienen.

Ouders betalen in 2017 minder voor kinderopvang. Hoeveel minder hangt af van het inkomen. Vanaf 2017 investeert het kabinet € 200 miljoen per jaar in de kinderopvang. Deze investering is ook bedoeld om de kwaliteit van de kinderopvang te verhogen. Bijvoorbeeld door alle medewerkers recht te geven op coaching door een hbo-geschoolde pedagogisch medewerker. Daarnaast krijgt elk kind een mentor en zal de ontwikkeling van kinderen structureel worden gevolgd.

Meer kinderen uit arme gezinnen kunnen vanaf 2017 kleding, muziekinstrumenten of sportlessen krijgen. Het kabinet stelt hiervoor structureel € 100 miljoen extra beschikbaar. De middelen gaan in natura naar de kinderen, zodat het goed terecht komt. Zo kunnen de kinderen toch op zwemles of muziekles.

Daarnaast gaat er € 7,5 miljoen naar gemeenten, waarmee zij armoede onder ouderen met een bijstandsuitkering kunnen bestrijden.

Erkende vluchtelingen moeten vanaf 1 juli 2017 een participatieverklaring ondertekenen. Wie dat weigert kan een boete krijgen. De verklaring wordt onderdeel van het inburgeringsexamen. Het doel is de nieuwkomers kennis te laten maken met de rechten, plichten en de fundamentele waarden van de Nederlandse samenleving.

Gemeenten gaan toegelaten vluchtelingen maatschappelijke begeleiding aanbieden. Zo worden ze wegwijs gemaakt in hun woonplaats. Ook worden deze nieuwkomers zoveel mogelijk gehuisvest in plaatsen waar ze gezien hun opleiding en ervaring de meeste kans op werk hebben.

Het kabinet gaat de uitkeringen, toeslagen of studiefinanciering stopzetten van mensen die uitreizen om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie.

Bij seizoensarbeiders mag er in 2017 maximaal 3 maanden zitten tussen de tijdelijke contracten. Deze zogenoemde tussenpoos is nu nog maximaal 6 maanden.

Werkgevers krijgen een deel terug van de transitievergoeding die zij betalen aan langdurig arbeidsongeschikte werknemers die zijn ontslagen. Ook kunnen werkgeverns en werknemers in cao’s afspraken maken over de hoogte van transitievergoedingen bij ontslag om bedrijfseconomische redenen. In 2017 komt het kabinet met wetsvoorstellen om dit te regelen

Arbeidsmarkt Het kabinet kijkt in 2017 kritisch naar de knelpunten op de arbeidsmarkt. Het kabinet wil bijvoorbeeld niet dat werkgevers alleen een re-integratietraject starten om loonsanctie te voorkomen. Daarom wordt de beoordeling van deze trajecten door het UVW voorspelbaarder en begrijpelijker.

Daarnaast moeten zowel werknemers als werkgevers het initiatief kunnen nemen om een vervroegde WIA aan te vragen.

Werkgevers krijgen financieel voordeel als zij mensen in dienst nemen (of houden) die het minimumloon of net iets meer verdienen. Door de invoering van dit lage inkomensvoordeel per 1 januari 2017, hebben mensen met laag inkomen een grotere kansen op werk.

De leeftijd voor de no-riskpolis wordt verlaagd naar 56-jaar. Dit stimleert werkgevers om oudere werklozen aan te nemen. Hoewel 50-plussers niet vaker werkloos zijn, kost het hen meer moeite om weer aan werk te komen. Daardoor zijn te veel 50-plussers langdurig werkloos. Het kabinet vindt dit ongewenst en komt met het actieplan “Perspectief voor vijftigplussers”. Voor dit actieplan trekt het kabinet € 68 miljoen uit. Experimenten om de kansen van 50-plussers bij werkgevers beter te benutten worden ondersteund.

Arbeidsgehandicapten krijgen meer kans op werk door vereenvoudiging en stroomlijnen van de Participatiewet. Zij kunnen straks sneller aan het werk bij een werkgever met een loonkostensubsidie van de gemeente.

Er komen meer aangepaste werkplekken voor werknemers met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking. Het kabinet geeft gemeenten vanaf volgend jaar €100 miljoen extra om deze “beschutte werkplekken” te realiseren.

Werkgevers van een arbeidsgehandicapte in een beschermde werkomgeving kunnen vanaf 2017 ook gebruik maken van de no-riskpolis. Met deze polis hoeft de werkgever bij ziekte van de werknemer het loon niet door te betalen.

Het UWV krijgt in 2017 € 160 miljoen voor de dienstverlening aan werkzoekenden. Hierdoor kan het UWV werkzoekenden persoonlijker helpen en sneller aan een baan helpen. Het gaat onder meer om het voeren van gesprekken met werkzoekenden, workshops en competentietests.

Scholingsvouchers Vanaf medio 2016 is € 30 miljoen beschikbaar voor scholingsvouchers. Ook in 2017 kunt u deze vouchers gebruiken als u zich wil laten omscholen waardoor u meer kans heeft op een baan. De vouchers zijn er voor werknemers, WW’ers of zelfstandigen.

Het kabinet stelt € 40 miljoen beschikbaar voor projecten van sociale partners. Deze projecten moeten wel gericht zijn op dienstverlening aan werkzoekenden en nauwere samenwerking in de regio. 

Het kabinet gaat de regels rond de beslagvrije voet vereenvoudigen. De regeling is nu te ingewikkeld. Schuldeisers kunnen na de vereenvoudiging makkelijker rekening houden met de beslagvrije voet.

Mensen met schulden kunnen een half jaar aanmaningen van schuldeisers stopzetten. Dit geeft u een adempauze om orde op zaken te kunnen stellen. Zo is er meer kans dat u uit de problemen komt en uw schulden kunt afbetalen.

Belangrijke stukken voor de kabinetsformatie

Het gaat hier om (voorlopige) eerste bevindingen bij snelle lezing, die een beeld geven van het (economische en maatschappelijke) belang van deze studies. De rapporten bevatten echter zeer veel nuttige en minder nuttige beleidsopties, die onmogelijk in korte tijd allemaal in een hanteerbaar overzicht tegen het licht kunnen worden gehouden. Bovendien vereist dat op onderdelen ook specifieke kennis zoals van de zorg, de pensioenproblematiek en de woningmarkt.

  1. Het zijn (behalve het VNO stuk) ambtelijke rapporten die uiteraard zo politiek neutraal mogelijk moeten zijn. Voor ieder wat wils, voor zover enigszins zinvol. Ze geven wel belangrijke beleidsvragen aan die in de komende tijd moeten worden behandeld. Nuttige en zeer lezenswaardige stof. Ik zie erin een voorkeur voor gericht beleid boven generiek beleid, met name omdat generiek beleid een groot risico heeft voor dead weight loss.

  2. Het belangrijkste rapport is m.i. dat van de studiegroep duurzame groei (verder te noemen SGDG). Minder interessant is het rapport van de studiegroep begrotingsruimte, dat in de NRC van 6 juli jl door Coen Teulings is gekenmerkt met de opmerking: “De studiegroep heeft niet gestudeerd maar dogma’s herhaald”. Alle andere rapporten, ook dat van het VNO wijzen op het belang van overheidsinvesteringen, en ondersteunen m.i. impliciet ons idee om de overheidsuitgaven te splitsen in consumptieve en investeringsuitgaven, waar voor beide categorieën verschillende budgetregels moeten gelden (zoals ook in het Europese verkiezingsprogramma van GL was opgenomen). Dit wordt nog versterkt doordat zowel in SGDG (pag.52) als in het VNO rapport de mogelijkheid c.q. wenselijkheid van een publieke financieringsinstelling c.q. nationaal investeringsfonds wordt geopperd (weer een nieuwe nationale investeringsbank?), m.i. een gedachte die wij over moeten nemen.

  3. Het VNO is terecht van mening dat de problematiek van de staatsschuld schromelijk wordt overdreven, gezien het grote spaaroverschot (investeringstekort) en de enorme claim op onze pensioenrechten. Dit komt overeen met de mening die ik in 2012 samen met Jolande Sap in een Volkskrant-artikel poneerde, waarin ook benadrukt wordt dat de toekomstige generatie niet alleen de staatsschuld en de daarmee gefinancierde infrastructuur erft, maar ook door het structurele spaaroverschot het eigendom van de vermogenstitels op die staatsschuld!

  4. Hoewel in de inleiding van SGDG gesteld wordt gesteld dat een actieve rol van de overheid nodig is, komt men vaak niet verder dan faciliteren, stimuleren en coördineren. Meer nadruk op de verantwoordelijkheid van de overheid zou niet misstaan. Alleen bij genoemde publieke financieringsinstelling en bij de kwaliteit van leraren en schoolleiders komt deze verantwoordelijkheid sterker aan bod. Maar je zou deze verantwoordelijkheid bijvoorbeeld ook moeten verwachten bij het vergroten van de cultuur om bij te leren (par. 2.3 van SGDG).

  5. Een actieve rol van de overheid komt wel naar voren in maatregel 21 van werkgroeprapport 2 van SGDG, waarin een nationaal scholingsfonds (van jaarlijks € 300 mln.) voor werkenden wordt gesuggereerd. Dit kan gezien worden als een vertrekpunt voor ons voorstel in Iedereen doet mee (en dat van de Baliegroep) om de sociale zekerheid meer investerend te maken en daaruit ook bij- en omscholing en studieverlofdagen te financieren; dit ook voor situaties voordat men werkloos wordt en ook gericht op banen bij en andere dan de actuele werkgever/sector.

  6. Roland Blonk van TNO vraagt in het rapport over de onderkant van de arbeidsmarkt aandacht voor het verbeteren van de kennis hoe mensen naar de arbeidsmarkt (terug) te geleiden en voor het vergroten van de professionaliteit van de uitvoerders. Dit probleem kan algemener gesteld worden voor de gehele uitvoering van het overheidsbeleid, en niet alleen bij het onderwijs zoals in SGDG gebeurt. Nu is de uitvoering een ondergeschoven kind; politici en beleidsambtenaren vinden vaak dat het werk klaar is als de wet in het staatsblad staat, maar dan begint het pas. Bovendien wordt er erg vaak gereorganiseerd om te bezuinigen op de uitvoering, terwijl door de slechtere arbeidsmarktpositie veel goede medewerkers worden weggekocht door het particuliere bedrijfsleven.

  7. Er wordt in SGDG (par. 2.3) wel over gebrek aan baanmobiliteit gesproken van ouderen, met name door verouderde kennis en door het probleem van overstappen naar een ander pensioenfonds. Dit naast de bekende riedel over de duur van de WW, die te lang zou zijn. Dat terwijl je juist een langere WW periode zou moeten gebruiken om bij te scholen, nieuwe vaardigheden te verwerven of werkervaring tegen lagere kosten voor de nieuwe werkgever op te kunnen doen. Geen woord over de invloed van leeftijdsdiscriminatie bij werkgevers en acties daartegen, een ook geen duidelijke aanwijzing van de negatieve invloed van verplichte loondoorbetaling bij ziekte voor kleine werkgevers op het aannamebeleid van werkgevers.

  8. Op zich geeft hoofdstuk 3 van SGDG een aardig beeld van noodzakelijke stappen naar een duurzame economie, waarbij wel veel op subsidies en innovatie wordt vertrouwd. Het zou m.i. niet misstaan om meer aandacht te geven aan beleidsvoorstellen hoe en in welk tijdpad we onze energie-intensieve productiestructuur kunnen ombouwen naar een energie-extensieve productiestructuur.

  9. Ook mis ik in par. 3.3 van SGDG over mobiliteit aandacht voor het plan van de OV bedrijven om de infrastructuur voor het OV (in de Randstad) aanmerkelijk uit te breiden, iets waar ook het VNO op pag. 17 van hun nota voor pleit. Een overheidsverantwoordelijkheid.

  10. Bij de onevenwichtigheden in paragraaf 4 (pag. 29) van SGDG wordt gesteld dat de houdbaarheid niet alleen de financiële houdbaarheid betreft maar de borging van publieke belangen in den brede. Met enige goede wil kun je daar ook de sociale houdbaarheid van onze samenleving onder verstaan. Maar daar zag ik toch liever meer expliciete aandacht voor omdat deze m.i. ernstig wordt bedreigd door een steeds scherper wordende segmentering en tweedeling (zie SCP studies ter zake). Deze tweedeling tast namelijk de cohesie in de samenleving aan wat desastreuze gevolgen kan hebben.

  11. Op zich staan er in par. 4.1 en 4.2 van SGDG aardige verhalen over de problematiek van de woningmarkt, waarbij m.i. terecht wordt gepleit voor de mogelijkheid van een combinatiehypotheek waardoor slechts 50% hoeft te worden afgelost. Wel is er m.i. te weinig aandacht voor de problematiek van jonge starters op de woningmarkt omdat in een algemene voor ieder geldende Loan to value limiet wordt gesteld. Waarom niet aan de hypotheek verstrekker over te laten of de hypotheeknemer voor de toekomst voldoende solvabel wordt ingeschat zodat aan die bij jongeren met goede toekomstverwachtingen een hogere LTV kan worden toegestaan? En waarom geen mogelijkheden geboden voor aftrekbaarheid voor hypotheekrente voor de eerste x jaar als men zich op de eigen woningmarkt begeeft?

  12. Het komt op mij over dat de pensioenproblematiek (m.u.v. een pleidooi voor het afschaffen van de doorsneesystematiek) met een verwijzing naar de SER wel erg algemeen wordt gehouden. Ik mis hier overwegingen over de aanpassing in de verhouding tussen omslag (AOW) en kapitaaldekkingsgedeelte, zoals dat bv door Jean Frijns in het FD en door Coen Teulings in de NRC van 6 juli jl. is betoogd.

  13. In par. 4.3 van SGDG staan wel goede verhalen over de belastingproblematiek, waarbij met name het betoog over de onterechte voordeelpositie van financiering met vreemd t.o.v. eigen vermogen mij erg aanspreekt.

  14. Zo ook onderschrijf ik natuurlijk van harte de in par. 4.4 bepleite premiedifferentiatie in de WW waarbij een hogere WW-premie voor tijdelijke en een lagere voor vaste contracten wordt voorgesteld. Wel zou ik – zoals in Iedereen doet mee bepleit - deze premiedifferentiatie willen veralgemeniseren, en voor alle bedrijven laten gelden, waarbij algemeen rekening houdt met aantal en duur van de werkloosheid van ex-werknemers. Dat straft ook andere makkelijk personeel wegzendende bedrijven, en prikkelt de nazorg naar nieuw werk, ook door werkgevers van flexwerkers.

  15. Op zich is het mooi dat gestreefd wordt om partijen te betrekken bij het opstellen van publiekprivate onderzoek- en innovatieprogramma’s (par. 5.1 SGDG, pag. 49). Wel is belangrijk de vraag welke partijen worden daarbij betrokken; het moet geen feestje worden van een stel belangenbehartigers want dat kan ontaarden in een soort topsectoren-beleid voor een reeds bestaand inner circle.

  16. In werkgroeprapport 2 van SGDG wordt bij de maatregelen 45 en 46 gesproken over een afspraak met gemeenten en sociale partners om 30 000 beschutte werkplaatsen te waarborgen en bij gemeenten te realiseren. Dit zou kunnen worden aangegrepen als vertrekpunt om te komen tot een plan om op grote schaal basisbanen te creëren, zoals wij bepleit hebben in onze nota Basisinkomen of Basisloon en ons artikel in Trouw van 26 mei jl. (zie ook 20 en 21 hieronder).

  17. Ook is het jammer dat nergens gesproken wordt over de wenselijkheid of noodzaak om het zorgverlof drastisch uit te breiden in de richting van het Zweedse model. Dat is gewenst om de zorg voor kleine kinderen en de mantelzorg voor hulpbehoevende ouderen persoonlijk te kunnen uitoefenen.

  18. De problematiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt eist veel aandacht. Naast de in het betreffende rapport genoemde om- en bijscholing, het creëren van specifieke banen door taakafsplitsingen (jobcarving), en het bijplussen met behulp van sociale uitkeringen of loonkostensubsidies van de lonen in de particuliere sector als die onder het WML blijven, moet hier ook het creëren van publiek gefinancierde basisbanen worden benadrukt. Deze laatste zijn een soort van Melkert-, WSW- of ID-banen tegen het minimumloon, waarbij geen stringente uitstroomdoelstellingen worden gehanteerd.

  19. Deze basisbanen zijn ook van belang vanwege de vraag naar bepaalde diensten. We moeten o.i. namelijk erkennen dat door de over sectoren onevenredig te implementeren technologische ontwikkeling bepaalde taken bij – rechtvaardig geachte – voor ieder geldende loonstijgingen niet meer door de markt kunnen worden opgepakt. Dergelijke taken zullen derhalve – als ze gewenst zijn om niet vrijblijvend te worden uitgevoerd – door de gemeenschap moeten worden georganiseerd. Nu zijn er al veel van verdwenen door wegbezuiniging.

 

 

 

 

1

Onderwijsinspectie (2016). «De staat van het onderwijs. Hoofdlijnen onderwijsverslag 2014/2015».

2

Tweede Kamer, 2015/2016, 21 501-07, nr. 1356.

3

Kremers, Wyman en De Brauw Blackstone (2016). «Rapport Nederlandse Financieringsinstelling voor Economische Ontwikkeling».

 

 

 

  1.