Zoals wel vaker gebeurt duiken op een bepaald moment een aantal ideeën tegelijk op. In dit geval gaat het om initiatieven die tot doel hebben de sociale zekerheid van de klassieke werknemer-met-een-vaste-baan uit te breiden naar alle werkenden. Daarmee zou ook aan een breed scala van flexwerkers en aan zzp-ers een sociaal vangnet worden geboden. Het streven is even loffelijk als noodzakelijk, maar the devil is in the detail. En er zijn heel veel details.
Het aantal flexwerkers en zzp-ers groeit nog steeds. “Als we straks 2 miljoen mensen in flexrelaties hebben, dan moet je daar iets voor regelen. Als al die mensen onverzekerd rond lopen leef je op een tijdbom.” Zo vat Harry van de Kraats, directeur van de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland (AWVN) het probleem beknopt samen.
“Wij denken dat het goed is voor het investeringsklimaat in Nederland als mensen een zekere mate van basis krijgen in hun sociale zekerheid. Je moet zekerheid uitruilen tegen de wendbaarheid die bedrijven nodig hebben. Onder de druk van de internationale concurrentie moeten die kunnen op- en afschalen, maar je kunt de rekening daarvoor niet eenzijdig bij de werkenden leggen. Er moet een basiszekerheid komen voor alle werkenden, want de tijd van het vaste contract als remedie is wel zo'n beetje voorbij.”
Dat zou betekenen dat arbeidsrelaties en sociale zekerheid opnieuw moeten worden vormgegeven. Maar die vaste baan is nu juist het referentiekader van het huidige kabinet. Zo is de belangrijkste 'vernieuwing' in de Wet Werk en Zekerheid ten opzichte van de oude 'flexwet' het verkorten van het aantal toegestane tijdelijke arbeidsovereenkomsten van drie naar twee en verlenging van de 'tussenperiode' van drie naar zes maanden. De aanname is dat dit de werkgever eerder zal dwingen de flexkrachten in vaste dienst te nemen, ook al zeggen alle deskundigen dat de flexkracht hierdoor alleen maar sneller van flexbaantje naar flexbaantje zal moeten hoppen. Want de werkgever laat zich niet dwingen en voor zijn, soms valide, argumenten om terughoudend te zijn met het vergeven van vast werk is vaak weinig oor.
De meest genoemde belemmering om mensen in vaste dienst te nemen - vaker nog dan het ontslagrecht – is de plicht tot loondoorbetaling bij ziekte gedurende twee jaar. Deze regeling is ontstaan vanuit de gedachte dat een malus de werkgever zou prikkelen tot betere arbeidsomstandigheden en daarmee tot voorkoming van verzuim. In een tijd waarin de relatie werkgever-werknemer steeds vluchtiger wordt en de betrokkenheid afneemt, kan bij deze premisse een vraagteken worden gezet.
Het heilig geloof in de vaste baan lijkt vooral te bestaan bij coalitiepartner PvdA. Deze partij lijkt alles wat afwijkt van de klassieke tegenstelling tussen kapitaal en arbeid te percipiëren als een bedreiging voor de geïnstitutionaliseerde coöperatie tussen beide partijen waarop het stelsel van sociale zekerheid vanouds is geënt. Die instelling is een rem op het nadenken over vernieuwing van dat stelsel. Terwijl het werk verandert onder onze ogen, inhoudelijk, maar ook relationeel.
Beklemmend beeld
In een recent onderzoek1 komt een meer beklemmend beeld naar voren van de positie van de zzp-er dan in de vrijheid-blijheid verhalen van voor de crisis. Zo leeft zo'n 15% van hen onder de armoedegrens, even veel als in 2004. Ter vergelijking: van mensen in loondienst geldt dat voor 3%. 29% van de zzp-ers heeft geen enkele pensioenvoorziening. Ook hebben zij vaker dan werknemers in loondienst, in het verleden een beroep moeten doen op een uitkering. Opmerkelijk is de verschuiving in de verwachting na de pensioengerechtigde leeftijd (65, resp.67 jaar) te zullen moeten doorwerken. In 2006 verwachtte 12% van de zzp-ers dat, in 2012 47%.
Ook voor risico's als ziekte en wegvallen van werk (omzet) is sprake van een aanzienlijke onderverzekering. Hier speelt met name een rol dat zzp-ers geen ondergrens hebben in hun inkomen, zoals werknemers die wel hebben in de vorm van het minimumloon. En de onderlinge verschillen zijn groot: 38% beoordeelt zijn beloning als 'hoog' of 'tamelijk hoog,' tegen 62% als 'niet zo hoog' of 'laag.'
En naast de nog steeds vrij onbekende groep zzp-ers (ruim 850 duizend op een beroepsbevolking van 7 miljoen) zijn er nog de diverse varianten van flexwerk, zoals tijdelijke dienstverbanden, uitzendwerk, oproep- en nul-uren contracten e.d. Al die onderlinge verschillen maken het moeilijk generiek beleid te ontwikkelen, speciaal gericht op de categorie 'flex.' Het enige alternatief is de grondslag van de sociale zekerheid te verbreden tot het gemeenschappelijke kenmerk van alle werkenden: het feit dat zij werken.
Kentering
Het denken over de sociale zekerheid maakt - althans buiten het kabinet, waar slechts aandacht bestaat voor kostenreductie - een duidelijke kentering door.
In een recent opiniestuk gaf de Baliegroep, een informele gespreksgroep die in het kader van het onderzoeksprogramma van debatcentrum De Balie discussieert over een nieuw stelsel van sociale zekerheid, onlangs de contouren aan van een dergelijke stelselwijziging:
1. Bestaande regelingen rond ziekte, arbeidsongeschiktheid en ouderdom worden omgebouwd naar regelingen voor alle werkenden.
2. Iedereen die inkomen uit arbeid ontvangt, is verplicht deel te nemen aan deze regelingen (vergelijkbaar aan het huidige model van de ziektekostenverzekeringen); door die verplichting is er ook geen risicoselectie.
3. Voor werkenden in een flexibele arbeidsrelatie komt er een bij de werk- of opdrachtgever in rekening te brengen flexibiliseringsopslag die gebruikt kan worden voor deelname aan de verplichte regelingen.
4. Parallel aan de basisvoorziening kent deze pijler ook een investeringscomponent.
5. Sectorale regelingen voor werknemers worden verbreed naar nationale regelingen voor alle werkenden. Zo kan men zonder overstapgevolgen van de ene werk- of opdrachtgever naar een andere stappen.
6. Werkgevers en opdrachtgevers financieren mee aan die regelingen.
Een opmerkelijk initiatief kwam onlangs uit onverwachte hoek: de payroll sector. Die sector staat voor het eindpunt van wat men de erosie van het stelsel van arbeidsverhoudingen zou kunnen noemen: de werkgever draagt al zijn verantwoordelijkheden als zodanig over aan een derde partij en ontkent, met andere woorden, nog langer werkgever te zijn. Dit logische eindpunt van het neo-liberale gedachtegoed benadert het ideaaltype van het Communistisch Manifest waarin “geen andere band tussen mens en mens gelaten [ wordt] dan het naakte belang, dan de gevoelloze 'contante betaling.'” Om die reden hebben 'payrollers' meestal niet zo'n beste naam.
Des te opmerkelijker het initiatief uit deze hoek om te komen tot zogenaamde “werknemersbedrijven.”2 die worden beschreven als volgt:
“Een dergelijk werknemersbedrijf heeft werknemers in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd: de huidige flexwerker krijgt dus een vast contract. Daarna wordt deze ofwel op projectbasis, ofwel voor langere tijd beschikbaar voor ondernemingen (die dus zelf geen flexibel personeel meer in dienst hebben). Het werknemersbedrijf regelt voor deze werknemers alles rondom sociale zekerheid en pensioenopbouw, begeleidt deze werknemers actief van werk naar werk en verzorgt desgewenst om- en bijscholing.”
Dit klinkt haast te mooi om waar te zijn. Want het vaste dienstverband bij het 'werknemersbedrijf' – in tegenstelling tot de gangbare praktijk bij payroll-bedrijven, waar het einde van de overeenkomst met de inlener tevens het einde van het dienstverband met de ingeleende betekent - schept meer dan zekerheid alleen. Het creëert ook een belang van het uitlenende bedrijf bij het op peil houden van de inzetbaarheid van zijn werknemers op de arbeidsmarkt; zo niet dan vertaalt zich dat onmiddellijk in dure leegloop. En de inzetbaarheid – het op peil houden van het menselijk kapitaal – is nu juist een van de grootste knelpunten in het huidige arbeidsbestel.
Aan de andere kant, zo stellen de bedenkers van het 'werknemersbedrijf,' gaat een ondernemer niet ondernemen omdat hij werkgever wil worden; hij wil ondernemen. Vooral in het mkb kan het werkgeverschap een drukkende last zijn. Door die twee rollen te scheiden kan de ondernemer zich helemaal concentreren op zijn eigenlijke taak.
Het enige wat in dit verband van de politiek wordt verwacht is een tegemoetkoming in de afdracht van de WW-premies, omdat het 'werknemersbedrijf' immers zelf het werkloosheidsrisico, dat wil zeggen de leegloop van zijn vaste personeel draagt.
Inspirerend optimisme
De AWVN publiceerde onlangs het tot op heden meest uitgewerkte een plan3 om de sociale zekerheid uit te breiden naar alle werkenden. Alle bovengenoemde elementen van het manifest van de Baliegroep komen er in voor.
In het manifest komt men de zinsnede tegen: “een inclusieve arbeidsmarkt is wel degelijk mogelijk.” Een inspirerend optimisme in deze tijden van het neo-liberale gij-zult-concurreren-allen-tegen-allen. Waar baseert de AWVN dat optimisme op? De organisatie heeft een rotsvast vertrouwen in de “laaglandse veerkracht” en het streven naar solidariteit dat in onze volksaard verankerd ligt. “In dat opzicht wijken wij duidelijk af van het Angelsaksische model,”aldus van de Kraats. Zijn AWVN is dan ook een echt polderinstituut.
De AWVN schets de contouren van nieuw sociaal beleid, dat op vier belangrijke pijlers stoelt:
● Optimale flexibiliteit voor bedrijven, gekoppeld aan nieuwe zekerheden voor de werkende;
● Investeren in de kwaliteit van de beroepsbevolking en duurzame inzetbaarheid van de werkende
● Werken aan nieuw werk
● Werken aan draagvlak
Maar de plannen kunnen consequenties hebben voor het stelsel vaan arbeidsverhoudingen. Want gaan meer rechten voor flexwerkers, niet ten koste van de positie van werknemers met vast dienstverband?
Van de Kraats: “Ik denk dat het binnen veel cao's best een beetje minder kan. Secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals leeftijdsdagen, ploegentoeslagen in het weekend, overwerkregelingen, daar kan je best eens kritisch naar kijken. En daarmee creëer je misschien ook wel wat ruimte. Dat zeggen we overigens al jaren.” Om daarna direct over te schakelen naar de immateriële arbeidsverhoudingen.
“Er liggen ook kansen voor de medezeggenschap: als je alle werkenden mee laat doen krijg je een bredere vertegenwoordiging, dan kun je een betere countervailing power aanwenden tussen werkgever en werknemers.. En voor de vakbeweging zie ik daar alleen maar kansen. Naast de klassieke onderhandelingsrol, die blijft, ga je veel meer invulling geven aan de individuele begeleiding van mensen door hun carrières.
“Wij pleiten ook voor een nationaal investeringsfonds in werkenden, om hen fit te houden voor de arbeidsmarkt. Als mensen tot 67 jaar moeten werken krijgen ze een carrièrefase er bij. Dan wordt carrièreplanning belangrijk; daar kan de vakbeweging een stimulerende rol in spelen.. Dan heb je het over demotie, je leven op een andere manier invulling geven. Wij noemen dat kruispuntgesprekken tussen werkgever en werknemer: hoe ga ik mij verder ontwikkelen? En daarin speelt de vakbond wat mij betreft een heel wezenlijke, coachende rol. Dat is nu totaal niet ingevuld.”
De AWVN is voor één uniforme. verplichte basispensioenregeling voor alle werkenden in Nederland. Die bestaat uit twee treden: de omslaggefinancierde AOW, zoals we die nu kennen, en een nieuwe basisregeling. De laatste is verplicht en zal collectief van en voor iedereen zijn, maar wordt op basis van kapitaaldekking gefinancierd. Als trede hier bovenop moet er voor werkenden meer ruimte komen om individueel – al dan niet met hulp van werk- en opdrachtenverschaffende ondernemingen – op de private markt nog eens extra pensioen te sparen.
Van de Kraats licht toe: “Dat betekent individualisering van het pensioenpotje. In feite is de basis de collectieve regeling en daarboven moet je zelf kunnen bijsparen. En er moet ook een mogelijkheid zijn voor opting out, als je denkt dat extra sparen beter individueel dan collectief te kunnen doen.”
Werk boven inkomen
Voorts zou er een nationaal opleidingsfonds moeten komen, een ' leven-lang-lerenfonds.' Want in de hele benadering van de AWVN staat dit principe centraal: in de sociale zekerheid moet de nadruk niet primair liggen op compensatie van verloren inkomen, maar op behoud van de productieve capaciteiten, het menselijk kapitaal. Doelstelling van het fonds – met 'trekkingsrechten' voor alle werkenden in Nederland – is om “kennisveroudering te voorkomen, kennis werkplekonafhankelijk te maken en om het 'leven-lang-doorwerken-risico' af te dekken via een verplichte verzekering en/of spaarvorm.”
In de nieuwe opzet zullen het einde betekenen van de sectorsgewijze O&O-fondsen. Van de Kraats: “Die willen wij de nek omdraaien en het geld dat in die fondsen zit onderbrengen in dat nationale fonds. We willen ook de vakbond daarbij betrekken. En we vinden dat de mensen zelf ook een stukje moeten bijdragen, als garantie om jezelf blijvend te ontwikkelen. We willen echt inhoud geven aan een leven lang leren.”
Het AWVN-manifest legt een direct verband tussen opleiden en een vervolgtraject op de arbeidsmarkt. Het fonds zou dan ook speciaal worden ingezet bij arbeidsmarkttransities. In dit verband waarschuwt het begeleidend wetenschappelijk rapport dat het nationale O&O-fonds geen algemene trekkingsrechten zou moeten toekennen, want dan zou het geen verzekering meer zijn, maar een voorziening worden. De vraag is wat is daar tegen is.
Als je pas op het moment dat iemand zijn werk verliest (de arbeidsmarkttransitie) constateert dat zijn kennis en productieve vaardigheden tekort schieten, ben je in feite te laat. Zijn hele focus zou gericht moeten zijn op het veroveren van nieuw werk. Je kan dan niet tegelijkertijd ook nog eens moeten 'bijspijkeren'.
Preventief in plaats van curatief handelen zou betekenen dat tijdens het werk aandacht wordt besteed aan het onderhoud van menselijk kapitaal. De vraag is echter wie daarvoor verantwoordelijk is. De AWVN legt een verantwoordelijkheid bij de bedrijven om te investeren in het kennisniveau van hun werkenden. Maar het bedrijf heeft belang bij specifieke kennis, terwijl het op de arbeidsmarkt meer gaat om algemene, breed toepasbare kennis. Van een onderneming kan niet worden verwacht dat zij investeert in menselijk kapitaal buiten de poort. Daardoor zal de preventie waarschijnlijk altijd onder de maat blijven. Dat wijst toch meer in de richting van ruime trekkingsrechten, er van uitgaande dat de werkende zelf het beste kan bepalen waar zijn toekomstige arbeidsmarktkansen liggen. Van de Kraats merkt diplomatiek op “Over de criteria zijn we nog in gesprek.”
Over de reacties uit de polder is hij niet ontevreden. “Die zijn heel gemêleerd; dat hadden we ook verwacht. De organisaties voor zzp-ers zijn verdeeld. Er zijn er die ons verhaal één op één onderschrijven, anderen, ZZP Nederland bijvoorbeeld, zijn er niet voor. We willen de echte zzp-er niet in de weg zitten. Maar het gaat om die mensen die van het ene flexbaantje naar het andere gaan.
“De FNV zit qua pensioenen op onze lijn. Met arbeidsongeschiktheid voor alle werkenden willen ze ook iets. Maar dekking van werkloosheid voor zzp-ers4 zien zo niet zo. Daarentegen krijgen we van het CNV steun voor onze ideeën.”
Tenslotte ontbreekt in het verhaal de rekensom. “Dat hebben we bewust gedaan. We hebben een deel van de uitwerking gedaan. Maar over de hoogte, en de vraag wat doe je privaat, wat doe je publiek, dat is een politiek keuze. Daar hebben we wel ideeën over, maar we hebben het bewust open gelaten. Want anders gaat de discussie alleen maar over de bedragen.”
En wat verwacht de AWVN van de politiek? “Ik zou zeggen; stel werk centraal. En onderken de kernwaarden in onze samenleving: het basisgevoel van solidariteit. Onze ideeën zijn interessant voor brede middenpartijen: een mix van individualiteit en solidariteit. Dat moet een partij als GroenLinks toch aanspreken.”
Vragen en dilemma's
Het bovenstaande overzicht leidt tot een aantal actuele vragen en dilemma's. We beperken ons daarbij voorlopig tot wijzigingen en aanpassingen van het huidige stelsel van sociale zekerheidsstelsel. Een verdergaande alternatief als het onvoorwaardelijk basisinkomen valt buiten de discussie op dit moment, maar zal in een van de volgende salons – in het kader van het onderwerp 'Precariteit' – aan de orde komen.
Op dit moment lijken de dringende vragen de volgende:
● Hoe vorm je een sociaal stelsel dat is ontworpen voor werknemers om tot een vangnet voor de beroepsbevolking als geheel?
● Zou de formule van het 'werknemersbedrijf' daarin een bijdrage kunnen leveren en ligt er mogelijk een opgave voor de politiek om die formule te stimuleren?
● Moet de nadruk liggen op de compensatie van gederfd inkomen of op het verwerven van nieuw werk?
● Hoever moet een recht op scholing reiken: verzekering of voorziening?
● Welke rol speelt de noodzaak tot langer doorwerken (67 jaar) daarbij?
● De Baliegroep bepleit een flexibiliseringsopslag, door flexkrachten in rekening te brengen bij de werk-/opdrachtgever. Hoe realistisch is dat, gezien de algemene prijsdruk en wat betekent dat voor de financierbaarheid van de 'nieuwe sociale zekerheid?'
● Hoever reikt de maatschappelijke solidariteit en leidt de verbreding van de sociale zekerheid voor flexwerkers tot aantasting van verworven rechten van werknemers in de traditionele 'vaste' arbeidsrelatie?
● Hoe beoordelen we de visie van de AWVN, in hoeverre kunnen wij als partij daarin meegaan en waar liggen de eventuele verschillen met onze opvattingen en standpunten?
1Bevrijd of beklemd? Werk, inhuur, inkomen en welbevinden van zzp-ers, SCP, november 2014
2www.please.nl/werknemersbedrijf
3Een verantwoorde weg naar groei. Nieuw sociaal beleid voor Nederland. Algemene Werkgevers Vereniging Nederland, oktober 2014
4De AWVN verwijst voor de uitwerking hiervan naar Denemarken, waar dit in de sociale wetgeving is geregeld.