door Ben Ligteringen

Vanuit sociaalpolitiek oogpunt luidt het fundamentele bezwaar tegen het OBI:

Geld is een claim op de samenleving, want daarmee kun je producten en diensten verwerven die anderen door werk en inspanning hebbben vooortgebracht. Waar­op is die claim gebaseerd, als je zelf geen bijdrage aan de samenleving levert?

 

Dit is natuurlijk geen argument tegen de WAO (die de voorstanders van het OBI overigens willen afschaffen) of tegen de Zietewet of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. WAO-ers hebben hun bijdrage in hert verleden geleverd en in het geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid is er sprake van overmacht.

Ga nu niet zeggen dat mensen, als ze eenmaal een tot niets verplichtend inkomen hebben gekregen, vanzelf wel iets gaan doen dat ze nuttig voor de samenleving vinden. Dat is geen bijdrage leveren, want een bijdrage is niet vrijblijvend. Daarin is de behoefte uit de samenleving leidend, niet de individuele motivatie. Hetzelfde geldt trouwens voor vrijwilligerswerk: ook dat is niet vrijblijvend, want je sociale omgeving rekent op je.

Juist het niet-vrijblijvende karakter van werk (betaald en vrijwillig) schept de cohesie in de samenleving. Economische processen voltrekken zich door werk en door geld. De geldelijke transactie is de meest oppervlakkige vorm van sociale interactie, want de sociale relatie houdt op te bestaan zodra de betaling heeft plaatsgevonden. Ook het verstrekken van een uitkering is een financiële transactie. Geld op zichzelf schept geen sociale relaties tussen mensen en geen cohesie in de samenleving. want geld schept geen burgers maar consumenten.

Werk daarentegen schept wèl duurzame relaties. Juist omdat het zelfbeperking vergt, omdat het mensen in een arbeidsproces bij elkaar brengt die niet voor elkaar gekozen hebben, vergt het een proces van voortdurende sociale aanpassing en definiëring van wederzijdse rechten en verplichtingen. Daaruit ontstaan op den duur normen en waarden. Hoe complexer de maatschappelijke arbeidsdeling, hoe groter de wederzijdse afhankelijkheden binnen het sociale stelsel zijn, en hoe fijnmaziger het web van normen en waarden wordt geweven.

De huidige complexe, mondiale economie is echter uiterst selectief. De socioloog Manuel Castells beschrijft hoe in de 'netwerkmaatschappij' bepaalde gebieden als 'hubs' zijn verbonden met talloze andere knooppunten over de wereld. Terzijde liggen gebieden en delen van de wereldbevolking, zowel in Zuid als Noord, die het risico lopen irrelevant te worden, gezien vanuit de logica van de wereldeconomie. Denk aan delen van Afrika, aan de Parijse banlieu of, in Amsterdam aan de tegenstelling Zuidas (hub in heet mondiale ntwwerk) versus Geuzenveldc en Slotervaart.

Irrelevant betekent uitgesloten uit of gemarginaliseerd in het arbeidsproces. Daarmee lopen mensen het risico ook sociaal gemarginaliseerd te raken en de relatie met de samenleving te verliezen.

Het hoofdbezwaar tegen het OBI is dat het deze dominante tendens in het huidige economische stelsel nog verder zal versterken door zich in feite neer te leggen bij deze marginalisering.

Als wij het bestaan van enclaves van marginalen zouden accepteren, zouden wij rechtse oplossingen in de kaart kunnen spelen. Het is zeer goed voorstelbaar dat in rechtse politieke en werkgeverskringen de redenering postvat dat het OBI misschien nog zo'n slecht idee niet is. Het zet om te beginnen het loonpeil zwaar onder druk. En die marginalen zijn laag-productief, dus daar hebben we niet veel aan. Met het OBI kunnen we ze afkopen. Maar kom ons dan ook niet meer aan boord met sociaal verantwoord ondernemen, met banenplannen, met quota voor gehandicapten, en dergelijke. En laat ons onze gang gaan met onze hoogproductieve werknemers-als-topsporters in netwerken waar jullie geen toegang toe hebben. Als je niet meespeelt, bemoei er dan ook niet mee.

Daarmee zou de tweedeling in de samenleving – economisch, sociaal en politiek – onomkeerbaar worden. Dat kunnen wij niet accepteren.