Economie is een belangrijk aandachtsgebied van de overheidspolitiek, dat van serieuze politieke partijen een doordacht en consistent handelen vraagt. Dat vraagt op zijn beurt weer om gefundeerde uitgangspunten, die een leidraad vormen voor de doelen die worden nagestreefd. En die ook aangeven welke taken en verantwoordelijkheden de overheid in het economisch domein heeft; waar de overheid zich op moet richten, wat zij moet doen en wat zij moet laten. Het gaat om uitgangspunten, een kompas dat de te volgen richting aangeeft; niet om een volledig vastgelegd navigatiepad.

Startpunt is voor ons een visie op economie met een breed welvaartsbegrip, waarbij alle behoeften een rol spelen dus ook de immateriële die niet op de markt verhandeld worden, en waarbij schaarste aan mid­delen in het geding is. We kijken daarbij niet alleen naar het nu maar ook naar de toekomst.

De uitgangspunten voor economische politiek moeten steunen op kennis van de economische wetenschap en aansluiten op het wezenskenmerk van de betreffende partij. Voor GroenLinks betekent dit dat de essentialia duurzaamheid, solidariteit en vrijzinnigheid duidelijk herkenbaar zijn in deze uitgangspunten.

 

Politiek treft het reilen en zeilen van individuen in een – onderling afhankelijke - samenleving; een samenleving die zichzelf voortzet in, en verantwoordelijkheid heeft voor volgende generaties. Genoemde essentialia leiden er toe dat:

  • We geen roofbouw mogen plegen op onze ‘economische, ecologische en sociale kapitaalgoederenvoorraad’, zodat volgende generaties minstens eenzelfde – breed gedefinieerd- welvaartsniveau kunnen bereiken als de huidige.

  • Voor alle leden van de samenleving er eerlijke gelijke kansen moeten zijn om tot ontplooiing te kunnen komen (vrij zijn om) en de gerealiseerde – breed gedefinieerde- welvaartsverschillen tussen de leden van de samenleving binnen moreel acceptabele grenzen blijven.

  • Voor ieder individu vrijheid van denken en handelen geldt, zonder druk van andere individuen, instituties of publieke opinie (vrij zijn van); dit onder de voorwaarde dat anderen (van de huidige of toekomstige generatie, hier of elders) niet wezenlijk geschaad worden (het schadebeginsel).

 

De overheid moet als overkoepelende en met macht beklede institutie met name eerlijkheid, rechtvaardigheid en veiligheid in het onderlinge verkeer van de samenleving behartigen. Daartoe heeft zij in de eerste plaats een ordenende rol, maar moet indien nodig ook zelf sturend of initiërend handelen. Dit laatste speelt met name in gevallen waarin andere partijen zoals burgers, bedrijven of andere instellingen niet de noodzakelijke activiteiten oppakken, of als door machtsmisbruik of anderszins de eerlijkheid, rechtvaardigheid en/of veiligheid in gevaar komen.

 

Deze uitgangspunten die in onderstaand betoog van paragraaf 1 t/m 17 naar voren komen, leiden tot de volgende stellingen:

  1. Consumptie van huishoudens in de betekenis van besteding van inkomen en tijd, bepaalt de welvaart en is doel van economische politiek. Hierbij is een eerlijke verdeling ervan geboden. Dit consumeren moet in lijn zijn met de wensen van de individuen onder de voorwaarde dat het anderen in heden en toekomst niet schaadt. Het omvat meer dan alleen op de markt verhandelde materiële goederen en diensten. Daarom moet niet consuminderen maar aanpassing van het consumptiepatroon moet worden bepleit.

  2. Ook de participatie in het arbeidsproces met werktijden die overeenkomen met de wensen van het individu is een belangrijke doelstelling van economische politiek. Hierbij is speciale aandacht voor de zwakkere deelgroepen geboden.

  3. Niet het bruto maar het duurzaam netto nationaal inkomen is de variabele waar het beleid zich op moet richten, omdat de kosten vanwege het herstel van negatieve externe effecten mee moeten wegen. Het is zaak dat deze kosten goed bij de juiste verbruiker in rekening worden gebracht. Niet een nulgroei maar een selectieve groei moet worden nagestreefd, wat overigens voor sommige sectoren zelfs een negatieve groei kan impliceren.

  4. De vrijheid om schadevrij te produceren en te distribueren is een belangrijk element van ons economisch proces. Veelal gaat dit via het marktmechanisme, maar kan (voor een deel) ook op andere wijzen zoals door ‘onderlingen’ en ‘commons’ worden gerealiseerd. De overheid heeft een ordenende verantwoordelijkheid opdat met dergelijke mechanismen in vrijheid op eerlijke, rechtvaardige en veilige wijze een optimale allocatie wordt gerealiseerd. Belangrijk punt van aandacht hierbij is dat de externe effecten niet op anderen mogen worden afgewenteld maar in de (kost)prijs tot uiting moeten komen. Van de overheid wordt ordening en het goed inrichten en uitoefenen van de rol van marktmeester geëist.

  5. De overheid moet noodzakelijke taken actief oppakken die niet of niet voldoende door anderen (kunnen) worden uitgevoerd. Duidelijk is dit voor de voorziening van een voor ieder toegankelijke (fysieke, sociaal-culturele, onderwijs- en kennis-) infrastructuur. Het betreft ook de productie van noodzakelijke goederen en diensten die niet door anderen worden opgepakt, of waarvan door hun aard alleen een monopoloïde aanbodsvorm mogelijk is. Bovendien heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid om allerlei schokken van conjuncturele of structurele aard te compenseren of te corrigeren. Voorts moet zij waar nodig faciliteren en stimuleren. Ook een adequaat arbeidsmarkt- en sociale zekerheidsbeleid hoort tot de verantwoordelijkheden van de overheid. Kortom: overheid zorg voor de relevante infrastructuur en corrigeer en compenseer waar markt- en niet-marktpartijen tekortschieten.

  6. De kennis en informatie op het gebied van externe effecten, duurzaamheid en welbevinden moet fors worden uitgebreid. Hierbij heeft de overheid een belangrijke (stimulerende) verantwoordelijkheid

  7. Internationale samenwerking, vooral in EU verband, is voor Nederland van levensbelang.

 

Natuurlijk moet het belang van economie in zijn juiste proporties worden gezien, wat een evenwichtige afweging vraagt met andere beleidsvelden. Dat afwegingsvraagstuk blijft buiten het bereik van dit artikel.

 

 

I. WAT IS ECONOMIE EN WAT STREVEN WE DAARIN NA?

 

  1. Economie en welvaart breed opvatten, reikt verder dan de markt

Economie gaat over behoeftebevrediging en de aanwending van schaarse middelen om die bevrediging te realiseren. Nu en in de toekomst. Die behoeften omvatten een heel scala aan goederen en diensten. Hoe meer en hoe (kwalitatief) beter je deze kunt bevredigen, hoe hoger de welvaart. Het gaat uiter­aard om de welvaart per hoofd van de bevolking, wat we niet moeten verwarren met louter volumegroei van een nationale economie.

De behoeften omvatten naast materiële zaken (zeg producten, dingen) veel niet-materiële zaken zoals de diensten waar we gebruik van maken en alle mogelijke vormen van plezierige tijdsbestedingen. Sommige goederen of diensten kopen we op de markt, andere worden zonder handelsoogmerk door individuen of overheid geleverd, en weer andere staan ons gewoon ter beschikking. In een breed welvaartsbegrip spelen naast materiële goederen onderwerpen als gezondheid, opleiding, participatie in sociaal en maatschappelijk leven, ontplooiingsmogelijkheden, veiligheid, en leefomgeving zoals natuur & en milieu een rol. Het is economisch relevant voor zover er nu of straks schaarste in het geding is met consequenties voor de optimalisering van het productie- en consumptiepatroon, voor consumptiemogelijkheden van mensen en voor de werkgelegenheid. De maatschappelijke en politieke relevantie reikt natuurlijk veel verder dan het zo efficiënt en effectief mogelijk omgaan met schaarsteverschijnselen.

 

  1. Consumptie in overeenstemming met de wensen

Een brede opvatting van economie en economisch handelen impliceert ook een brede opvatting van consumptie. Consumptie in overeenstemming met onze wensen omvat dan alle bestedingen van inkomen en tijd waarmee we onze behoeften bevredigen; deze zijn onderdeel van het goede leven. Dit is het uiteindelijke doel van alle economische activiteiten. Bedrijven en ondernemers nemen actie om – aan het eind van de keten - producten en diensten te leveren aan de consument. De consumptie van huishoudens, nu en in de toekomst, is dan ook doel van economische politiek.

Overeenstemming met de wensen vereist voor de consumptie van huishoudens ook een evenwichtige afweging tussen collectief gefinancierde consumptie zoals veel uitgaven voor gezondheid, veiligheid, onderwijs e.d., en de particulier gefinancierde consumptie. Voor dit laatste is het besteedbaar huishoudinkomen (voor verschillende groepen) een goede sturingsvariabele. Dit in combinatie met de arbeidstijd (versus de vrije tijd), geconfronteerd met de individuele wensen daaromtrent.

Bij dit alles geldt ook dat de consumptievrijheid onderworpen is aan het schadebeginsel en dus geen wezenlijke schade mag veroorzaken voor anderen van de huidige of toekomstige generaties. Dat heeft consequenties voor het consumptiepatroon.

 

  1. Participatie in de gewenste arbeidstijd

De mens wil als sociaal wezen participeren in de samenleving. In het economisch domein gaat het om participatie in het arbeidsproces. Dit is voor hem zowel een bron van ontplooiing als van inkomensverwerving. Werkgelegenheid en goede arbeidsomstandigheden zijn daarom belangrijke doel­stellingen van het individu en van het overheidsbeleid. Omdat de arbeidsmarkt uit deelmarkten bestaat waarop grote verschillen voorkomen is naast de gemiddelde landelijke ontwikkeling vooral de situatie op die deelmarkten en de verdeling over (groepen van) personen punt van aandacht. Dit niet alleen om moreelpolitieke maar ook om economische motieven. Zo is de werkloosheidsontwikkeling van de te onderscheiden deelgroepen een relevante indicator voor het economisch beleid.

Een vrijzinnige levenshouding vraagt om een zo groot mogelijke vrijheid voor het individu met betrekking tot zijn arbeidstijd, zolang deze andere mensen niet schaadt. Daarom is terughoudendheid geboden bij (wettelijke verplichte) bepalingen voor zowel een maximale alsook een minimale arbeidstijd.

 

II. AANDACHTSGEBIEDEN VOOR OVERHEIDSBELEID

 

  1. Marktmechanisme bijsturen en aanvullen

Veel goederen en diensten worden op de markt verhandeld. In weerwil van de theorie blijkt dat het prijsmechanisme niet altijd tot het optimale evenwicht op de markten leidt. De oorzaak ervan is dat lang niet altijd aan de theoretische eisen voor marktwerking wordt voldaan. Dat geldt met name voor de eisen met betrekking tot volledige informatie voor alle partijen, handel in redelijk homogene goederen, een vrije en gemakkelijke toe- en uittreding uit die markt en de afwezigheid van dominante marktpartijen. Soms is dit probleem inherent aan het product in kwestie dat bijvoorbeeld alleen maar in zeer grote hoeveelheden of met zeer specifieke (vaak door eigendomsrechten afgeschermde) kennis geproduceerd kan worden. Veelal is de oorzaak gelegen in ontstane onverantwoord grote machtsconcentraties waartegen niet adequaat is opgetreden door de markt­meester. Zulke machtsconcentraties gaan nogal eens gepaard met het too big to fail verschijnsel (bij banken, maar ook in de reële sector), waardoor het betrokken bedrijf in geval van nood door de belastingbetaler gered moet worden. Dan is er een impliciet beschermingsvoordeel ten opzichte van de kleinere (belastingbetalende) concurrenten. Tijdig ingrijpen op te grote machtsconcentraties door de marktmeester is daarom van belang.

Naast een aantal – hierna beschreven - corrigerende maatregelen is een algemene marktordening dus absoluut noodzakelijk. Alleen dan kan het marktmechanisme voor die goederen en diensten waar dit goed toepasbaar is, via prijsbepaling de optimale allocatie in een vrije samenleving bewerkstelligen; terwijl het bovendien de mensen tot ondernemen stimuleert.

We moeten ons bovendien terdege realiseren dat niet ieder product of dienst zich leent voor verhandeling op een markt. Zo vraagt het soms zo’n grote schaal of is de informatiegelijkheid praktisch niet realiseerbaar waardoor in feite alleen een (bijna) monopolie werkbaar is. Dan wordt zo’n activiteit een overheidstaak; een taak, waarvan de uitvoering wel maar de verantwoordelijkheid niet kan worden gedelegeerd.

Naast de op de markt georiënteerde en door de overheid gestuurde productieprocessen zijn ook andere productiestructuren werkzaam in onze maatschappij. Zoals het werken in coöperaties, ‘commons’, en ‘onderlingen’ e.d. Ondanks de verschillen in deze structuren zijn hier overeenkomstige aandachtspunten, en zijn ook hier (binnen de samenleving) veel afhankelijkheden tussen de partijen van kracht.

 

  1. Alle schaarste in prijzen verwerken

Van alle producten en diensten kunnen we in economische termen zeggen dat ze geproduceerd worden met behulp van de productiemiddelen arbeid (met uiteenlopende vaardigheden), kapitaal, energie, grond­stoffen, land en water. De aanwezige voorraad van al die productiemiddelen is per definitie gelimiteerd, zodat die middelen schaars zijn of worden. De relatieve schaarste van alle productiemiddelen moet omwille van de optimale allocatie in de relatieve prijzen ervan tot uiting komen; ook als de prijzen niet op een markt tot stand komen. Vanwege die limieten moeten die verbruikte productiemiddelen vervangen of hersteld worden, om ook in de toekomst die welvaart te kunnen behouden. Daarvoor moeten we afschrijven, d.w.z. doelgericht sparen met het oog op herstel of vervanging; deze kosten moet in de prijs tot uiting komen. Als de markt dit niet voldoende realiseert moet de overheid hier (bv via gerichte belastingheffing) corrigerend optreden. Een en ander betekent dat het verschil tussen bruto en netto groter is dan alleen op grond van afschrijvingen op geïnvesteerd kapitaal en voorraden. Daarom introduceren we hier de term duurzaam netto nationaal inkomen (DNNI). Dit is een veel betere indicator voor de welvaart van een land dan het bruto binnenlands product (BBP).

 

  1. Groei en vooruitgang. Aandacht nodig voor transitieschokken

Sinds het begin van de mensheid streven we vooruitgang na. Op economisch gebied willen we het efficiënter doen, met minder inzet van productiefactoren meer kunnen presteren. We richten ons daarbij in eerste instantie op het verminderen van het noodzakelijk verbruik per eenheid product van schaarse factoren, of van factoren waar we niet zo van houden, die we zwaar, vuil of vervelend vinden. Dat geeft de mogelijkheid om meer en ook andere goederen en diensten te produceren met dezelfde of een kleinere hoeveelheid productiefactoren. Het geeft ook de mogelijkheid om tijd aan andere zaken te besteden. Zo zijn we van de jager-verzamelaar via vele tussenstappen gekomen tot onze huidige informatie- en netwerksamenleving met meer vrije tijd; en van een gezin- en stameconomie naar een mondiale geglobaliseerde economie. Andere voorbeelden zijn de overgang van landbouweconomie naar industriële en vervolgens naar diensteneconomie.

Economische vooruitgang waarbij oude processen afsterven en nieuwe opkomen gaat vaak in schokken. We gebruiken dan de term revolutie zoals de industriële revoluties, de informatierevolutie, en de verwachte verduurzamingrevolutie. Oude bedrijven gaan failliet en nieuwe startende bedrijven nemen het over. Nieuwe concurrenten komen op, productieprocessen veranderen drastisch en daarmee ook de vereiste vaardigheden van de werkenden. Zo’n creatieve destructie gaat veelal gepaard met transitiewerkloosheid en vervreemding, waardoor extra aandacht en ondersteuning nodig is om deze overgang in goede banen te houden. Dat betekent inkomensondersteuning en bijscholingsactiviteiten voor de werklozen en de zorg dat de nieuwe ontwikkelingen de kans krijgen goed tot wasdom te komen. Als je solidariteit hoog in het vaandel hebt staan betekent dat een grote verantwoordelijkheid voor de gehele samenleving en haar overheid.

Zo’n creatieve destructie gaat soms ook gepaard met schaamteloze uitbuiting van zwakkeren. Daar moet natuurlijk krachtig tegen worden opgetreden.

 

  1. Kennis levert groei, moet worden gedeeld

De belangrijke motor achter de economische vooruitgang is het toepassen van kennis en het opbouwen van ervaring. Dit kan in de loop der tijd doorgaan omdat kennis accumuleerbaar is.

Kennis komt op veel manieren tot stand: door gericht onderzoek maar ook bij toeval; op basis van aparte studie, maar ook door slim gebruikmaken van praktijkervaringen. In alle gevallen geldt echter dat het delen of overnemen van kennis van anderen noodzakelijk is om verder te komen. Daarvoor zijn onderwijs en permanente bijscholing noodzakelijk. Bovendien zijn contacten met anderen van wezenlijk belang. Door isolationisme worden immers regio’s of grotere gebieden van concurrentie van buiten afgezonderd, en daardoor minder geconfronteerd met reeds elders verworven nieuwe kennis en minder geprikkeld wordt tot vernieuwing. Dat leidt tot achterblijven en stagnatie.

 

  1. Vooruitgang en groei moeten selectief zijn

Wat duur is wil je efficiënter gaan gebruiken. Gedurende lange tijd is men vooral gericht geweest op de vervanging van lichamelijke menselijke arbeid door gedomesticeerde dieren en door energie. Menselijke arbeid was schaars en dus relatief duur, en bovendien vond men zware lichamelijke arbeid vervelend. Nu worden vooral grondstoffen en energie schaars, wat wel enigszins in de prijs maar – vooral ook door marktimperfecties, korte termijn visies en institutionele factoren - nog niet in voldoende hevigheid tot uiting komt. Het is met het oog op de toekomst zaak nu de technische kennis vooral te richten op een efficiënter verbruik van energie en hergebruik van grondstoffen. Dat moet zowel voor de richting van de technologische ontwikkeling alsook voor het bestedingspatronen consequenties hebben. De juiste prijsprikkel is hier gewenst. Daarom moet het prijsmechanisme worden bijgestuurd, c.q. gecorrigeerd om de relatieve schaarste goed aan te pakken. Dat leidt tot selectieve groei.

 

  1. Externe effecten vereisen corrigerend optreden

Een belangrijk probleem bestaat uit de externe effecten, de negatieve effecten die het gedrag van de marktpartijen voor derden hebben. Ze treden bijvoorbeeld op als eerder genoemde afschrijvingskosten voor herstel en vervanging niet in rekening worden gebracht en in feite worden afgewenteld op de gemeenschap, andere volkeren of het nageslacht. Een ander voorbeeld van externe effecten is het vanwege systeemrisico’s afwentelen van te risicovol bankieren op de belastingbetaler en klanten van prudent opererende banken. Ook het vervangen van regulier personeel door zzp’ers en flexmedewerkers om de kosten voor de sociale zekerheidspremies te ontlopen duiden op afwenteling op de gemeenschap (die via belastingen de bijstandkosten moeten opbrengen). Omdat de kosten op geen van de onderhandelende partijen drukken, vinden ze niet hun weerslag in de prijs die op de markt tot stand komt. Dan kan het markt­mechanisme zijn allocatieproces niet naar behoren uitvoeren en is een van boven opgelegde correctie (via gerichte belasting, of opslag in premie) vereist.

Ook bij de andere productiestructuren dan die via de markt kunnen externe kosten op derden worden afgewenteld. Bovendien speelt hier het risico van uitsluiting, zodat de toegankelijkheid daar extra punt van aandacht is. Ook daar kan dus een corrigerend optreden vereist zijn en moet gelet worden op de aspecten van eerlijkheid, rechtvaardigheid, veiligheid en duurzaamheid.

 

  1. Evenwichtige verdeling van inkomens noodzakelijk

Een voortgaande denivellering van inkomens en vermogensbezit zoals die de laatste decennia in veel landen plaatsvond, is niet alleen om rechtvaardigheidsredenen maar ook op puur economisch gronden uit den boze. Dat heeft geleid tot een (relatieve) verschuiving van besteedbaar inkomen van mensen met een hogere consumptiequote naar dat van de rijkeren met een lagere consumptiequote. De daardoor dreigende haperende consumptieontwikkeling kon op macro niveau tot 2008 op peil blijven door toenames van particuliere schulden en het besteden van papieren vermogenswinsten op het eigenwoningbezit; extra gestimuleerd door de gemakkelijke verstrekking van hypotheekleningen. De daling van de woningprijzen veroorzaakte een forse vergroting van de schuldenproblematiek. Het onderpand van deze schulden werd minder waard, terwijl bovendien de inkomensverwachtingen van de schuldenaren afnamen door de economische crisis.

 

  1. Structureel evenwicht op de betalingsbalans nodig voor evenwichtige wereldeconomie

Betalingsbalansen zijn geen verlies- en winstrekening van een land maar geven het financieringstekort of –overschot van de gehele economie weer. Ze leiden (door uitlenen of beleggen) per definitie tot kapitaalstromen van de overschotlanden om de tekorten van de tekortlanden te financieren en daarmee tot schuldcreatie bij deze. Oorzaken van die betalingsbalanstekorten zijn naast overbestedingen van overheden, bedrijven en/of burgers, ook de structureel slechte concurrentie­positie. Veelal kan men qua prijsvoering en/of op het gebied van kwaliteit c.q. technisch kunnen niet voldoende meekomen met anderen. Bij betalings­balans­overschotten geldt het tegenovergestelde. Een structureel overschot betekent dat het ‘overschotgeld’ niet in eigen land besteed wordt; er gaan bestedingen (consumptie en investeringen) aan het betreffende land voorbij. Het land is meer een belegger dan een inves­teerder; het is in feite een renteniersnatie met het risico dat de beleggingen in andere landen worden weg gedevalueerd of anderszins minder waard worden.

De langdurige betalingsbalansonevenwichtigheden leiden tot grote onevenwichtigheden in de schuldposities van verschillende landen, met financiële on­rust en een instabiele wereldeconomie als gevolg. Dit wordt geïllustreerd in de recente crises rond de euro. Het is ook daarom gewenst dat landen met structurele overschotten (zoals Nederland) een investeringsimpuls in eigen land geven. Dit zou vooral in de richting van een verduurzaming van de economie kunnen.

 

III. ROL EN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE OVERHEID

 

  1. Overheidsinterventies nodig in het economisch proces

Uit bovenstaande blijkt dat veelal een doortastend optredende overheid nodig is. Terugtreden betekent voor de overheid het ontlopen van haar verantwoordelijkheid. De overheid is de enige partij die met wet- en regelgeving institutionele tekortkomingen kan rechtzetten en die bestedingsproblemen met anticyclisch beleid kan compenseren. Hierbij is op veel terreinen een internationale samenwerking met andere overheden noodzakelijk.

Voor het economisch domein heeft de overheid de volgende taken en verantwoordelijkheden:

  1. Zorg voor de juiste kennis en informatie, zodat het beleid zich op de goede doelvariabelen kan richten.

  2. Zorg voor adequate fysieke, sociaal culturele, energie- en kennisinfrastructuur.

  3. Zorg voor correcte werking van markt- en niet-marktactiviteiten. Verminderen en nog liever vermijden van onevenwichtige effecten met een structurele, conjuncturele, institutionele of markttechnische oorzaak.

  4. Zorg voor correctie of compensatie van de ongewenste effecten.

 

  1. Meer kennis en statistische informatie nodig

In de huidige samenleving is goede en betrouwbare kennis en informatie nodig om adequaat te opereren. Het adagium is: meten is weten, meet dat wat nodig is, en vooral ook: weet wat je meet. Weet ook dat de geldeenheid niet de enige meeteenheid is. Dit eist een sterke en inspirerende kennisinfrastructuur, waarbij met name op het terrein van ‘well being’ en ‘sustainability’ de nodige slagen gemaakt moeten worden. De overheid zal hier een sterk aanzwengelende rol moeten vervullen, waarbij internationale samenwerking en werkverdeling zeer welkom is. Dit werd al ingezien door de voormalige Franse president Sarkozy, die indertijd daarvoor een commissie in het leven heeft geroepen. (Zie www.stiglitz-sen-fitoussi.fr ) Een aantal van hun aanbevelingen heeft betrekking op de hier genoemde onderwerpen zoals hun (vrij vertaalde) aanbevelingen:

  1. kijk liever naar inkomen en consumptie dan naar productie

  2. benadruk het perspectief vanuit het huishouden

  3. beschouw inkomen en consumptie tezamen met vermogen

  4. leg meer nadruk op de verdeling van inkomen, consumptie en vermogen

  5. verbreed de inkomensgrootheden met niet-markt activiteiten

  1. beoordeling van de duurzaamheid vereist een goed gedefinieerd dashboard van indicatoren, die de variaties in de onderliggende voorraden goed interpreteerbaar weergeven.

  2. de milieuaspecten van duurzaamheid behoeven fysieke indicatoren, waarbij vooral een indicator die aangeeft of we in de buurt van milieugevaren komen

Uit deze aanbevelingen blijkt ook dat veel van de hierboven beschreven uitgangspunten voor economische GroenLinks-politiek gedragen worden door analyses van gezaghebbende economen.

 

  1. Ten dienste van allen staande infrastructuur is een overheidstaak

Fysieke infrastructuur gaat verder dan wegen, bruggen en dijken. Het bevat ook natuur, grond, water en milieu. Naast deze fysieke infrastructuur bevat onze ‘nationale kapitaalgoederenvoorraad’ ook het gehele scala van sociaal culturele, energie- en kennisinfrastructuur, alsmede het (bij)scholings­instru­men­tarium dat aan de capabilities van de mensen bijdraagt. Deze infrastructuur moet ten dienste staan van alle burgers, bedrijven en instellingen, waardoor de zorg ervoor een overheidsverantwoordelijkheid is.

Het is verantwoord de uitgaven voor deze infrastructuur als investeringen te kenmerken, waar tegenover - binnen een verantwoorde solvabiliteitsmarge – een overheidsschuld kan staan. Het moeten wel macro economisch rendabele ‘kapitaalgoederen’ zijn, waardoor op termijn meer of betere afzet is te verwachten, en/of lagere (maatschappelijke) kosten. De begrotingsregels moeten met dit investerings­aspect rekening houden; dus behandel overheidsinvesteringen anders dan overheidsconsumptie. Bezuinigen op investeringen leidt er namelijk toe dat toekomstige generaties worden opgezadeld met verouderde infrastructuur, wat ten detrimente gaat van hun welvaart, en dus van de duurzaamheid van de economie. Voor Nederland geldt bovendien dat de toekomstige generaties vanwege het huidige structurele nationale betalingsbalans/spaaroverschot (per sal­do) niet alleen de erfgenamen zijn van die schuld maar ook van de daaraan verbonden vermogenstitels. De eenzijdige focus op de overheidsschuld vooral in het licht van toekomstige generaties duidt op een kortzichtigheid. Veel belangrijker is wat er tegenover de schuld staat. Schulden zijn immers geen probleem zolang ze samengaan met inkomensvorming die voldoende is om de rente- en aflossingsverplichtingen na te komen, en de garantiedekking van het onderpand solide is1.

 

  1. Wet- en regelgeving, en interventies voor correcte werking markt- en niet-marktactivi­teiten

De overheid draagt zorg dat de markten goed werken met een eerlijk speelveld, met zo weinig mogelijk externe effecten, zonder dominante partijen die macht misbruiken, en met goede informatiegelijkheid en zo veel mogelijk homogeniteit m.b.t. de verhandelde goederen en diensten. Dit geldt voor zowel de reële alsook de monetaire sector. Marktordening, wettelijke bepalingen en correctie (door gerichte belastingheffing, adequate premieheffing en subsidieverstrekking) op het prijsmechanisme om externe effecten te compenseren zijn dan mogelijke interventiemaatregelen. Bij marktordening vraagt het too big to fail probleem ook voor de reële sector aparte aandacht, opdat de overheid en de belastingbetaler niet gegijzeld worden na mismanagementproblemen. Dit probleem speelt nog sterker in de bankensector waar ook extra eisen met betrekking tot de dekking met eigen vermogen, de reikwijdte van het depositoga­ran­tiestelsel, alsook de reikwijdte van het begrip systeembank relevant zijn. Alleen voor nutsbanken kan immers in the end voor de collectieve sector een verantwoordelijkheid voor het voortbestaan in het geding zijn.

Alle geproduceerde goederen en diensten moeten eerlijk, rechtvaardig, veilig en duurzaam tot stand komen. Of ze op de markt verhandeld worden of niet, zoals activiteiten van overheidsbedrijven of bedrijven die een door de overheid afgegeven licentie voor een uit te voeren overheidstaak hebben. Het geldt ook voor de goederen en diensten die door ‘onderlingen’ en andere ‘commons’ worden geleverd. De overheid moet daarvoor – waar relevant - kaders en toezicht instellen, en zo nodig ingrijpen.

 

  1. Corrigeer of compenseer ongewenste effecten

Onvermijdelijk hebben de economische ontwikkeling, de dynamiek van de technische vooruitgang en de allocatiemechanismen ondanks alle voordelen die er aan verbonden zijn, ook nadelige effecten. Het is zaak dat die worden gecompenseerd; zowel conjunctureel anticyclisch alsook structureel. Bovendien moeten – structureel gezien - gunstige veranderingen die niet gemakkelijk tot ontwikkeling komen een steuntje in de rug krijgen; bijvoorbeeld door fiscale tegemoetkomingen, selectief publiek inkoopbeleid of anderszins. In het kader van het (toekomstig) algemeen belang heeft de overheid hier een grote verantwoordelijkheid.

Naast een stimuleringsbeleid voor een productiestructuur met een duurzaam verdienmodel voor Nederland is een goed werkend sociale zekerheidsstelsel en bijbehorend arbeidsmarkt- en bijscholingsbeleid absoluut noodzakelijk. Dat is namelijk niet alleen een humaan verantwoord vangnet voor mensen die onverhoopt zonder werk komen, maar dient ook als ‘smeerolie’ in een flexibele en dynamische economie. Daardoor kunnen immers gemakkelijker structurele aanpassingen tot stand komen, zonder een voor de economische ontwikkeling desastreuze vraaguitval. Daarnaast zal er niet alleen vanwege politiek-morele redenen maar ook om de vraag op peil te krijgen of te houden, een te scheve verdeling van inkomens moeten worden gecorrigeerd met een adequaat fiscaal stelsel.

 

  1. Internationaal samenwerken geboden

De enorme internationale verwevenheid en de behoefte aan eerlijke concurrentieverhoudingen tussen de verschillende landen noopt tot een intensieve internationale samenwerking en op supranationaal niveau afgesproken regels. Internationaal samenwerken is voor overheden van levensbelang in een geglobaliseerde samenleving waarin bedrijven na groei, fusies en overnames zijn uitgegroeid tot transnationale ondernemingen. Deze bedrijven treden multinationaal op en spelen de op nationale schaal opererende overheden tegen elkaar uit op het gebied van belastingheffing, milieueisen en andere aspecten van eerlijkheid, rechtvaardigheid, veiligheid en duurzaamheid. Het gevolg is een verlies aan soevereiniteit van de staten. Internationaal samenwerken van overheden is überhaupt de enige mogelijkheid om effectief de grote grensoverschrijdende problemen van de financiële sector op te lossen. Het is ook de enige mogelijkheid om belastingontwijking en om de gezamenlijk op ons afkomende energie-, grondstoffen- en klimaatproblematiek coherent aan te pakken. Bovendien is het absoluut noodzakelijk om als Europees land mondiaal enig gewicht in de schaal te kunnen leggen. Als land geïsoleerd optreden in de huidige geglobaliseerde netwerkwereld is zinloos en kan contraproductief uitvallen.

Internationaal samenwerken vereist in een aantal gevallen het overdragen van bepaalde bevoegdheden aan supranationale instellingen. Het gaat dan vaak om bevoegdheden, die de staten al kwijt waren geraakt aan transnationale ondernemingen. Dan is er sprake van het terughalen van soevereiniteit. Dit geldt in sterke mate op Europees niveau waar ook de kleinere staten zeggenschap hebben in die instellingen.

 

 

1

Treffend komt dit tot uiting in het verschil tussen studieschuld en drankschuld