Op 13 juni 2015 organiseerde de Werkgroep Economie het Symposium 'Werk en Zekerheid.' Daarbij werd het rapport Iedereen doet mee in de samenleving gepresenteerd, met analyses en aanbevelingen ten aanzien van het arbeidsmarkt- en sociale zekerheidsbeleid.

Na de opening gaf de voorzitter van de werkgroep, Joop Schippers, allereerst een overzicht van de activiteiten. De werkgroep heeft het concept Economische Salon ontwikkeld: huiskamerbijeenkomsten waarin door leden wordt gedebatteerd over een onderwerp dat relevant is voor de economische politiek. Suggesties voor onderwerpen voor volgende salons kunnen worden gemeld bij de secretaris. Voorts zal in komende tijd zal via een enquête geïnventariseerd worden welke expertise en bijdragemogelijkheden de leden van de werkgroep hebben.

Er zijn tot nu toe vier salons georganiseerd:

  • over uitgangspunten van economische politiek,

  • de transitie naar een groene economie,

  • de problematiek van voortdurende economische stagnatie, en

  • het plan van AWVN om zzp-ers onder de sociale zekerheid te brengen.

Het laatste onderwerp was opmaat voor het Project 'Arbeidsmark- en Sociale Zekerheidsbeleid.' Het onderzoeksrapport van dit project werd door Joop Schippers aangeboden aan Marjolein Meijer, voorzitter a.i. Partijbestuur, waarna het door de circa 35 aanwezigen werd bediscussieerd op drie hoofdthema's:

  • ontwikkeling in het arbeidsbestel;

  • investeren in menselijk kapitaal;

  • regelingen voor inkomensderving.

Uit de discussie kwamen de volgende aandachtspunten naar voren.

De cruciale vraag is: wat is arbeid, wat is werk? Wat is maatschappelijk nuttig? Er is behoefte aan een nadere concretisering bij de afbakening van de verschillende categorieën van het begrip werk. In de nota wordt een onderscheid gemaakt tussen betaald en onbetaald werk, waarbij onbetaald weer onderscheiden wordt in maatschappelijk relevant en activiteiten voor persoonlijke leefomgeving (zie hoofdstuk 2). Ook wordt vermeld dat sommige maatschappelijk relevante werkzaamheden die in de publieke sector thuis horen wegbezuinigd zijn, en bij baancreatie weer terug gebracht zouden moeten worden (zie hoofdstuk 2 en 5). Deze laatste groep (onbetaald maatschappelijk relevant werk) is met name van groot belang; wat is dat precies? Een en ander blijft nog wel erg abstract, en zou in een vervolgstudie nader geconcretiseerd moeten worden. Het gaat immers om veel meer dan alleen door de markt betaald werk!

Een belangrijk aandachtspunt is voorts de – in de nota genoemde - stigmatisering en discriminatie.

In het algemeen onderschrijft men de gedachte van levenslang leren om de employability te versterken. Dus ook om tot een investerende sociale zekerheid te komen. Wel is er verschil van mening over de oorzaak waarom dat nu niet goed van de grond komt. Een nader inzicht in deze oorzaken is van belang om tot goed en effectief beleid ter zake te komen.

Over het onvoorwaardelijk basisinkomen wordt verschillend gedacht. Sommigen vinden dit zeer wenselijk, anderen volgen de lijn van het rapport dat het te duur is, de conjunctuur niet stabiliseert en onnodig de rijkeren en werkgevers subsidieert. Ook kan daardoor de bovenminimale uitkering in gevaar komen. Vraagtekens zijn er bij sommigen ook m.b.t. de haalbaarheid voor werkgevers en werknemers, de gedragsreacties die het oproept en wat het voor concurrentiepositie betekent.

Overigens is hierbij van belang dat er – zoals ook bij de presentatie werd benadrukt – veel verwarring is rond het begrip basisinkomen. Vaak bedoelt men onvoorwaardelijke bijstand (verandering van het huidige uitkeringsstelsel voor mensen zonder betaald werk), wat uiteraard iets anders is dan een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen.

Premiedifferentiatie voor de WW en een flex-opslag worden als een interessante optie beschouwd. Men meent dat flexibiliteit op zich niet slecht is en vaak ook nodig voor het bedrijfsleven, maar het vraagt wel een krachtig vangnet en uitstekende bescherming via de sociale zekerheid.