Een projectgroep van experts heeft zich in het voorjaar 2016 gebogen over de toekomst vaan ons pensioenstelsel. Pijnlijke keuzen zullen niet altijd te vermijden zijn.
De actuele pensioenproblematiek laat zich beschrijven in een aantal keuzevraagstukken.
De 1e pijler AOW is in Nederland op het minimumniveau in tegenstelling tot andere landen waar het grootste deel van het inkomensgebonden pensioen is. 1. Hoe kijken we aan tegen de verhouding AOW/collectief pensioen/particulier pensioen? Tegen een verhoging van de AOW pleit de vergrijzing en de grotere overdracht van jong naar oud die daarmee gepaard gaat. De AOW-premie wordt nu stapsgewijs gefiscaliseerd, waardoor die overdracht nu deels afneemt. Voor een verhoging van het AOW-deel pleit het lage niveau van de AOW wat wordt aangevuld met toeslagen. Deze toeslagen zouden in de AOW moeten worden ingebouwd. Het omslagstelsel van de AOW leidt in tegenstelling tot het kapitaalstelsel niet tot een verdere verhoging van het nationale spaaroverschot. Allen zijn van mening dat het kapitaalstelsel van het collectief pensioen de afgelopen paar jaar door DNB wordt gedwongen onnodig hoge buffers aan te leggen, waardoor zowel direct, als indirect via het verminderde vertrouwen van de (oudere) consument, het nationale spaaroverschot verder stijgt. (In de komende decennia zou bij gelijke regelgeving, het collectief pensioenvermogen door de ontgroening stapsgewijs in absolute omvang moeten kunnen afnemen.) De stabiliteit van een kapitaaldekkingsstelsel is afhankelijk van rendement en productiviteitsgroei in verhouding tot de groei van welvaart en inflatie. De groei van de arbeidsproductiviteit is de laatste decennia al afgenomen. De hoge rendementen van '90 tot '08 kunnen naar alle waarschijnlijkheid niet meer worden verwacht. Dat hoeftde indexatieambitie niet in de weg te staan. Pas als de rendementen laag zijn en de inflatie hoog, kent deze ambitie voor de toekomst een structureel probleem. Zie ook discussievraag 3. De hele 2e pijler uitvoeren binnen een omslagstelsel leidt tot enorme overdrachten en overgangsproblematiek.1 Een afweging is ook de bijdrage van de werkgever in de collectieve pensioen-opbouw (de werkgever betaalt 2/3 van de opbouw). Een enkeling denkt dat deze bijdrage aan het bruto inkomen kan worden toegevoegd, waarna mensen zelf zouden moeten kunnen kiezen voor aanvulling op de AOW. De AOW is een regeling die eenvoudig en goedkoop is. We hebben de mogelijkheid besproken deze regeling samen te voegen met een staatspensioen dat afhangt van diensttijd en salaris. We concluderen dat een dergelijke regeling ingewikkeld en moeilijk uitlegbaar wordt. Het omhelst een overdracht van lage inkomens naar hoge inkomens. Daarom zijn we er niet voor. Het particulier pensioen is een privé zaak, daar heeft een overheid geen bemoeienis mee, anders dan de betrouwbaarheid van het financiële stelsel en regels voor aftrekbaarheid die consistent moeten zijn met die van collectieve pensioenen. 2. Welke knelpunten zien we in ons huidige pensioenstelsel? Twee belangrijke knelpunten: De 2e pijler is in het behalen van zijn ambitie afhankelijk van de financiële markt. In een recessie kan dat procyclisch werken. Immers als door lage rendementen de dekkingsgraad onder niveau daalt, wordt niet geïndexeerd en de premie verhoogd. In een periode met hoge rendementen kan het systeem juist anti-cyclisch werken als indexatie door de ambitie begrensd is en buffers worden opgebouwd. Deze buffers kunnen het procyclische effect in de recessie verkleinen. De regels van het Financieel Toezichtkader dwingen de fondsen nu tot het extra verhogen van buffers in recessietijd en heeft structureel een procyclisch karakter door het hanteren van actuele rentestanden. Het draagt daardoor nu bij aan het internationale spaaroverschot. In de huidige volatiele arbeidsverhoudingen vallen veel flexwerkers buiten de 2e pijler. Meer werknemers wisselen tijdens hun werkzaam leven van bedrijfssector. Moet het pensioen een landelijke regeling worden? Uiteindelijk kozen we daar niet voor (zie 1). Wel moeten de regelingen beter afgestemd worden op deze ontwikkeling. De dekkingsgraad wordt berekend alsof er sprake is van pensioengaranties terwijl het de vraag is of die garanties er echt zijn of moeten zijn. De afhankelijkheid van de financiële markten is het afgelopen decennia duidelijk geworden. 3. Hoe zien we de verhouding en relatie tussen zekerheid en ambitie tot indexeren? Allereerst zetten wij grote vraagtekens bij de manier waarop de dekkingsgraad wordt berekend. Wij zijn van oordeel dat er ten onrechte over pensioengaranties wordt gesproken. Ooit kenden pensioenstelsels een garantstelling toen werkgevers nog de plicht hadden het pensioenkapitaal aan te vullen bij een te lage dekkingsgraad. In de meeste pensioenregelingen is deze garantie al geruime tijd verdwenen waarmee de absolute zekerheid uit het pensioenstelsel wegviel. In pensioenland is geen zekerheid te bieden. Ook niet met de aanschaf van in duur passende vastrentende waarden. Het pensioenfonds kent per definitie een ambitie die met de deelnemers ook als zodanig moet worden gecommuniceerd. Het behalen van die ambities (zoals die er ook zijn bij particuliere beleggen), is afhankelijk zijn van drie belangrijke variabelen: – De pensioenleeftijd – De levensduurprognoses – De realisatie van rendement op de inleg in het pensioenfonds in de periode dat het pensioen wordt opgebouwd en tijdens de uitkeringsperiode. Belangrijk is het grote verschil bij de verschillende rentevoeten dat ontstaat bij de rente-op-rente-berekening van een inleg als je 25 jaar bent. Na 40 jaar is die inleg (100%) bij een rente van 2% na 40-jaar-rente-op-rente = 216% een rente van 4% na 40-jaar-rente-op-rente = 462% een rente van 6% na 40-jaar-rente-op-rente = 970% Kortom: de indexatieambitie van het pensioenstelsel is niet in gevaar door de huidige uitkeringen, maar door de onzekerheid over de rentabiliteit van de inleg van de huidige generatie. Het is goed mogelijk dat rendementen, inflatie en welvaartsgroei de komende decennia niet meer de niveaus van eind 20e en begin 21e eeuw bereiken. Indexatie is gebaat bij een evenredige ontwikkeling tussen deze factoren. Pas als de rendementen laag zijn en de inflatie hoog kent deze ambitie een structureel probleem. De rekenregels van DNB dienen aan te sluiten bij de ambitie van risicogericht beleggen waarin voorzichtige rendementsverwachtingen de disconto leveren voor zowel de kostendekkende premie als de inschatting van de verplichtingen. Voor beide eenheden dient dezelfde systematiek te worden gebruikt om een disbalans op lange termijn te voorkomen. Onder de voorwaarde van een prudente rendementsverwachting heeft een minimaal verplicht eigen vermogen voordat tot indexatie kan worden overgegaan, de functie van buffer voor tegenvallers. Zonder deze buffer zou de discontovoet voorzichtiger moeten zijn. In de huidige rekenregels zijn echter dubbele garanties ingebouwd (zeer lage discontovoet op verplichtingen samen met de hoge vereiste buffers) die indexatie onnodig uitstellen. Dit leidt juist tot een ondergraving van het vertrouwen in ons pensioensysteem en draagt bij aan het vergroten van het nationaal spaarsaldo. Een prudente rendementsverwachting houdt rekening met fluctuaties in groei en rendement over korte én langere perioden. Zeker voor pensioenen met een gemiddeld tijdsperspectief van zo'n 30 jaar. Bij een relatief hoog niveau dient een hogere prudentiemarge in acht te worden genomen en andersom. De DNB-regels dwingen de fondsen juist te werken met de “waan van de dag” : de actuele rentestand. We moeten ons niet rijker rekenen bij een hoge rente/rendement (zoals in de jaren '90) maar ook niet armer in een tijd van lage rente. 4. Welke vormen van solidariteit vinden we belangrijk? Hoe belangrijk is het om geluk en pech in de lange periode van pensioenopbouw te delen of is individualisering van het pensioenvermogen wenselijk? De pech die generaties kunnen hebben bestaan uit de ontwikkelingen in inflatie, lonen, rendementen tijdens de opbouw en uitkeringsperiode en evt. gemiddeld langer leven dan verwacht. Het is niet duidelijk hoe het benoemen van individueel opgebouwd pensioenvermogen zich laat combineren met solidariteit tussen generaties. De voorstanders van meer individuele potjes willen expliciet maken wanneer vermogens worden overgedragen aan andere generaties. De vraag is of hier niet sprake is van schijnduidelijkheid. Bijvoorbeeld het later met pensioen gaan, verlaagt het opgebouwde potje van de 55+-er niet. Met een recht op een levenslange uitkering is voor een individu niet bekend of men meer of minder dan het “tegoed” krijgt uitgekeerd. Voor deze generatie kan het “verlies” aan jaren mogelijk leiden tot een hogere indexaties. Ook de toegenomen levensverwachting wordt soms gezien als overdracht tussen generaties. De levensverwachting wordt steeds gebaseerd op de laatste prognoses. Met andere woorden de rechten opgebouwd door een 30-jarige worden voor de verplichtingen verrekend uitgaande van de huidige prognose van de levensverwachting van die leeftijdsgroep. Jaarlijks worden die op de nieuwe prognoses bijgesteld. Voor generaties die prognosebijstellingen niet meer verrekenen via de premie, gebeurt dit zo nodig via niet toekennen van indexatie. * Voor- en nadelen van doorsneepremie De “generatieoverdracht” binnen een doorsneepremie impliceert dat premieafdrachten binnen een fonds blijven en daardoor voor jongeren gedurende langere tijd een rendement opleveren. Daar staat tegenover dat in een middelloonsysteem de inleg in de eerste jaren ook over meer jaren geïndexeerd wordt om tot een redelijke koopkracht tijdens het pensioen te leiden. Voordelen: Jong en oud betalen dezelfde premie: de ouderen worden niet door een hoge premie extra kansloos op de arbeidsmarkt. Jong en oud bouwen per euro premie-inleg dezelfde rechten op: gemiste opbouwjaren op jonge leeftijd, bijvoorbeeld door een reeks van tijdelijke banen kosten dus niet extra veel pensioenrechten. In het algemeen wordt geconstateerd dat het belangrijk is meer groepen toegang te geven tot de collectieve pensioenen. Nadelen ontstaan als een jongere als slaper minder indexatie over zijn opgebouwde rechten ontvangt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in een eindloonsysteem of bij een indexatie op prijzen die sterk achterblijft bij de loonstijging. Een hogere pensioenopbouw per euro voor jongeren mag niet leiden tot een voortijdig opnemen van deze rechten. Immers de verwachte rendementen kunnen pas na de totale looptijd worden geïncasseerd als blijkt dat deze ook zijn gerealiseerd. Deelnemers die pas laat in hun carrière toetreden tot een collectief pensioen profiteren meer dan evenredig. Dit gold bijvoorbeeld voor herintredende vrouwen in de jaren '90. Je kunt dit ook zien als compensatie voor gemiste kansen, bijvoorbeeld ten tijde van grote jeugdwerkloosheid (en voor de herintreders: gedwongen ontslag bij huwelijk of zwangerschap). Het loslaten van de doorsneeverplichting kost enorm veel geld voor een overgangsperiode. Immers van ouderen kan men nu geen hogere premie verwachten of ze afschepen met lagere opbouw van pensioenrechten. In totaal komt er dus of veel minder premie binnen bij de zelfde opbouw van verplichtingen of tegenover dezelfde premie krijgen alle jongere actieven veel meer rechten. In beide gevallen gaat de dekkingsgraad volledig onderuit. Zeker als kostendekkende premies berekend blijven worden met een veel hogere disconto dan die voor de verplichtingen. Bij een algehele verplichting tot deelname aan een pensioenfonds voor alle werkenden (incl. zzp) zal het merendeel van de deelnemers het profijt van alle stadia meekrijgen. Wisselende omstandigheden in die perioden leiden tot verschillen die vallen onder het voorkomen van geluk- en pechgeneraties. 5. Doet iedereen altijd mee? Met andere woorden kiezen we voor een verplichting voor alle werkenden (zzp-ers, flexwerkers en andere witte vlekken in de 2e pijler) binnen een sector mee te doen in een bedrijfstakpensioen of in een algemeen pensioenfonds? In de huidige arbeidsmarkt speelt de pensioenpremie (grotendeels betaald door de werkgever),evenals andere sociale premies, een rol bij de groei van het aantal flexwerkers en zzp-ers. Versterking van de positie van werknemers en zzp-ers is daarom gebaat bij het voor een bedrijfssector (of breder) vaststellen van een door de werkgevers te betalen pensioenpremie dat dient te worden afgedragen voor alle werkenden incl. zzp-ers. Kun je werkenden dan ook verplichten dat geld in te zetten in een collectief of privépensioen? Dat kun je paternalistisch noemen. Zeker een verhoogde AOW kan voldoende garantie bieden dat mensen in ieder geval in hun bestaan kunnen voorzien. Niet iedereen heeft een pensioen nodig: men kan ook andere voorzieningen hebben getroffen. Argumenten voor verplichting: Het is duidelijk dat een pensioen een omvangrijke last is, waar een groot percentage mensen eens gebruik van willen maken. De opbouw moet daarom over vele jaren worden gespreid. De praktijk leert dat mensen pas na hun 40e over pensioen gaan nadenken en dat dat te laat is voor een goede opbouw. Zonder een verplichting zal dus de koopkracht van veel gepensioneerden een enorme val maken. Het bezit van een huis of bedrijf/praktijk is op het moment dat het erop aankomt ook niet altijd die zekerheid op inkomen/vermogen die men er van verwachtte. Vanuit macro-economisch standpunt schuiven we bestedingen in tijd naar voren als het pensioenstelsel niet verplichtend is en daarmee veel minder mensen gaan sparen. De rendementen van de pensioenfondsen dalen als deelnamepercentages onder actieven afnemen en de fondsen op minder lange termijn moeten beleggen. Dat brengt de bestaande opgebouwde pensioenrechten in gevaar. Ons collectieve pensioenstelsel blijkt een veel hoger rendement te geven aan de deelnemers dan de individueel afgesloten levensverzekeringen,waar ook ter wereld. Het ontbreken van een winstdoelstelling, het ontbreken van promotiekosten en de uitvoering en het toezicht door belanghebbenden c.q. vertegenwoordigers van betrokkenen dragen daar allen toe bij. Terzijde werd geconcludeerd dat in het MKB niet de loonkosten maar de regelingen rond de uitkering bij ziekte werkgevers tegenhoudt mensen aan te nemen. 6. Hoe vergroot je het vertrouwen in de pensioenfondsen? Wat kan er verbeteren aan de communicatie? Een expliciete reactie: De moeilijkheid is dat er politiek in demagogische termen gedebatteerd wordt. Waardoor een min of meer objectieve communicatie over de feitelijkheden, de actuariële aannames en de complexe vergelijking met zelf-sparen-en-beleggen onmogelijk wordt gemaakt. Deelnemers kunnen op het moment kiezen voor * vervroegd stoppen met een lager pensioen of deeltijdpensioen, * wederzijds overhevelen van nabestaandenpensioen en ouderdomspensioen, * een hoger pensioen kort na de 67 en een lager pensioen in een latere fase. 7a. Moeten deelnemers meer eigen keuzen kunnen maken zoals: * keuze van het fonds * aard van de regeling * omvang van de premie-inleg * soort beleggingen? b. Kan dit binnen een collectief fonds? Met de toegenomen mobiliteit zullen deelnemers vaker wisselen van bedrijfstak en pensioenfonds. Dat geldt zeker voor de faciliterende diensten/afdelingen. Dit kan pleiten voor het loslaten van de relatie bedrijf(ssector) en pensioenfonds. Pensioenfondsen worden dan zelfstandige instellingen waarbij werkenden zich moeten kunnen aansluiten. Deze optie kan de stabiliteit van ons stelsel ondergraven. De solidariteit komt onder druk als pensioenfondsen hun werving specifiek richten op de gunstigste groepen. Bij grotere stromen verhuizende deelnemers wordt een lange termijn beleggingsstrategie moeilijk; het kan eventueel tot leegloop van fondsen leiden, waardoor de pensioenaanspraken van resterende deelnemers in gevaar komen.i Met het loskoppelen van bedrijfstak/cao en pensioen komt de inbreng van de werkgeverspremie en de eventuele werkgeversgarantie in de lucht te hangen. Pensioenfondsen houden bij het berekenen van hun verplichtingen rekening met de specifieke risico's in de betreffende beroepssector en berekenen dat door in de premie. Pensioenregelingen zijn in een aantal sectoren aangepast aan de zwaarte van de arbeid. Pensioenen zijn vaak nog duidelijk een deel van het arbeidsvoorwaardenpakket. De grotere mobiliteit kan ook worden opgelost door de overstap van pensioenfonds automatisch te regelen bij de overstap van bedrijfstak/cao met overdracht van opgebouwde rechten. Uit veelvuldig onderzoek blijktii dat deelnemers wel positief reageren op de mogelijkheden om te kiezen, maar uiteindelijk maakt slechts een klein deel gebruik van die keuzemogelijkheid. De overgrote merendeel van de deelnemers voelt zich niet geëquipeerd om een dergelijke keuze te maken. De algemene voorkeur ging daarom uit naar een standaardmodel binnen een pensioenfonds, met evt. een opt-out voor zzp-ers met een goede pensioenvoorziening of een opt-out van een uitkeringsregeling naar een premieregeling. De mogelijkheid om te kiezen tussen meer zekerheid (op lagere uitkering) en een met ambitie(voor geïndexeerde uitkering) kan alleen binnen algemene verzekeringsmaatschappijen. Omdat uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen kiezen voor solidariteit tussen generaties, is het voortbestaan van dit systeem een voorwaarde. c. Bij wie kunnen werkenden dan terecht voor advies? Twee suggesties: 1. Bij organisaties analoog aan die voor consumentenzaken en voeding zoals consumentenbond en voedingscentrum. 2. Bij de frontoffice van een pensioenfonds.8. Welke oplossingen kiezen we voor de knelpunten onder 2.?
Het nationale spaaroverschot vraagt om meer maatschappelijke investeringen in infrastructuur, wonen, zorg, onderwijs of innovatie in eigen land. Zeker in de huidige recessie. Pensioenfondsen kunnen hun opdracht alleen waarmaken met een redelijk rendement. Zij zouden financieel kunnen bijdragen aan deze investeringen indien de overheid bereid en in staat is een redelijk rendement te garanderen.
Over de mogelijke voordelen van de premieregeling werden we het niet eens. Het suggereert een eigendomsrecht en verhoogt de aantrekkingskracht het geld op korte termijn in te zetten (huis,studie), waarmee problemen vooruit geschoven worden. Het is niet echt transparant, omdat deelnemers zich geen beeld kunnen vormen van de hoogte van de uitkering die bij het opgebouwde bedrag past.
Om de huidige pensioenen op te laten brengen door de bestaande groep actieven via een omslagstelstel is nog niet gecorrigeerd voor loopbaanfase al een premie meer dan 25% nodig.
. Paul de Beer, Johan de Deken, David Hollanders, Sijbren Kuiper, Wiemer Salverda, Natascha van der Zwan, “Keuzevrijheid in pensioenen”, UVA-AIAS, mei 2015.
. Lei Delsen, “Keuzemogelijkheden binnen en tussen pensioenregelingen, niet voor elk wat wils”.NiCe Nijmegen, december 2014.