Bij de MEV voor economisten natuurlijk ook de prachtige tabellen met cijfers vanaf 2002 in de bijlage.
MEV Prognoses voor belangrijke economische grootheden
2009/’13
2014
2015
2016
BBP
a
-0,5
1,0
2,0
2,4
Consumptie
a
-0,9
0,0
1,6
1,9
Investeringen
a
-4,1
2,7
6,5
6,0
Uitvoer
a
2,4
4,0
3,7
5,1
Werkloosheid
b
5,5
7,4
6,9
6,7
EMU saldo
c
-4,2
-2,4
-2,1
-1,4
EMU schuld
c
62,1
67,9
66,4
64,5
Saldo lopende rekening bet. balans
c
8,8
10,6
10,9
10,7
Koopkracht mediaan
a
-0,7
1,3
0,7
1,4
Koopkracht min. uitkering met kind
a
-0,5
0,6
1,0
0,1
a groei in %; b niveau t.o.v. beroepsbev. in %; c % bbp; 2009/13 gemiddeld
Discussieonderwerpen
Ons richtend op de voor de middellange termijn belangrijke onderwerpen noemen we als relevante (en hieronder verder uit te werken) discussiepunten:
-
De economische groei met zijn onzekerheden en de invloed van het procyclische beleid en het belang van de inkomensverdeling hierbij. Hier spelen ook van de belastingmaatregelen een rol. Dit mondt uit in de vraag:
Onderschrijven we de conclusies: er is nog steeds een stimulerend bestedingenbeleid nodig en het belastingplan behoeft een meer evenwichtige en nivellerende invulling.
-
Het structurele veel te hoge overschot op de betalingsbalans, ook in relatie tot de Nederlandse productie- en consumptiestructuur. En ook het belang van overheidsbestedingen in deze. (Hier is een relatie met, c.q. kan besproken worden bij het onderwerp van de begroting van EZ). Hier de vraag:
Vinden we dat veel meer de nadelen van het structureel hoge betalingsbalansoverschot moet worden benadrukt en dat dit overschot extra ruimte geeft voor een bestedingsimpuls.
-
De problematiek van de onevenwichtige schuldopbouw in Nederland en het getamboereer op pag. 18 en 19 in de MN op de balansverkorting. Hier de vraag:
Zijn bij particulieren en bij pensioenfondsen te ver doorgeschoten met maatregelen wat de bestedingen op een verkeerd tijdstip onder druk zet; en zijn we bij banken te rekkelijk opgetreden met eisen m.b.t. schuld- en balanssanering. Daarnaast, is het gewenst om de regels voor de overheidsuitgaven (van het stabiliteits- en groeipact) splitsen in regels voor overheidsconsumptie en voor overheidsinvesteringen
-
De voortgaande problematiek van de hoge en onevenwichtig verdeelde werkloosheid, en de ontwikkeling van de werkgelegenheid bij overheid en zorg. En de voorgestelde maatregelen, waaronder het in 2017 in te voeren Lage Inkomens Voordeel (LIV). Dit heeft ook een relatie met , c.q. kan besproken worden bij het onderwerp van de begroting van SZW en deels bij die van VWS. Hier de vraag of we
eisen moeten formuleren voor permanente bijscholing en voor de werkgelegenheidsgroei in de sectoren waar de overheid beslissingsruimte heeft.
1. Economische groei
Ook wij vinden economische groei belangrijk zoals we tijdens de salon over voortdurende economische stagnatie hebben gesteld. “ Groei is niet slecht, maar moet wel selectief zijn. Consumptie van huishoudens in de betekenis van besteding van inkomen en tijd, bepaalt de welvaart en is doel van economische politiek. Hierbij is een eerlijke verdeling ervan geboden. Dit consumeren moet in lijn zijn met de wensen van de individuen onder de voorwaarde dat het anderen in heden en toekomst niet schaadt. Het omvat meer dan alleen op de markt verhandelde materiële goederen en diensten.”
Hoewel de regering haar best doet dat niet te expliciet te doen heeft de MN toch een zelfgenoegzame en juichende toon met als strekking dat het nu zoveel beter gaat mede door het beleid van de afgelopen jaren. Eerst het zuur .. Daar wordt verschillend over gedacht zoals blijkt uit het NRC artikel van Bas Jacobs (16 september jl als bijlage bijgevoegd voor niet NRC lezers). Opvallend is dat ook in de MEV (in de lezenswaardige beschouwingparagraaf 2.1, pag. 22) wordt gewezen op het procyclische karakter van het beleid. Daar wordt geconstateerd dat de macro economische stabilisatiefunctie van het begrotingsbeleid niet echt vervuld wordt.
De positieve prognoses voor de toekomst hangen met name af van de veronderstelde toenemende wereldhandel en de koopkrachtversterkende maatregelen van de belastingmaatregelen. Onzekerheden m.b.t. de wereldhandel worden wel genoemd, maar de toonzetting staat toch wel in contrast met de neerwaartse aanpassingen die zowel de ECB als ook de FED onlangs bij hun ramingen hebben aangebracht. Niet genoemd wordt het risico van de voortgaande stagnatie, dat nog steeds door het wereldwijde spaaroverschot zeer wel aanwezig is. Het risico van zeepbellen bij de financiële titels wordt aan het rentebeleid van centrale banken gekoppeld, en – m.i. ten onrechte - niet aan de onderbesteding waardoor men immers niet in uitbreidingsinvesteringen maar in bestaande financiële titels belegt.
De prognoses zouden wel eens flink te optimistisch kunnen zijn.
De conclusie blijft naar mijn mening dat nog steeds een stimulerend bestedingenbeleid nodig is, te meer daar de lage rente niet voor voldoende uitbreidingsinvesteringen zorgt vanwege de geringe afzetverwachtingen. De lage rente maakt wel extra overheidsuitgaven goedkoop. De geprognosticeerde groeicijfers voor investeringen zijn in het licht van de zeer lage vetreksituatie (de noemer) nog steeds zeer bescheiden te noemen.
In dat licht is het dan ook toe te juichen dat er een lastenverlichting (van € 5 mld.) wordt gegeven. Dat kan met name op korte termijn werken omdat de meeste CAO’s al afgesloten zijn; op langere termijn bestaat wel het zeer reële risico dat door de onderhandelingskrachten en door het feit dat er in termen van netto lonen wordt onderhandeld, per saldo de lastenverlichting neerslaat in winstvergroting.
Bovendien bestaat hier het risico dat de VVD en het CDA nog gaan rommelen aan het belastingplan en het progressieaspect in de vermogensbelasting terugdraaien ten koste van belastingverlagingen.
Economen als Stiglitz en Reich hameren al jaren op het belang van een evenwichtige inkomensverdeling. Ook het CPB wijst in de MEV (voetnoot pag. 21) op de complexe relatie tussen inkomensongelijkheid en economische groei. Wij hebben al eerder gesteld dat een evenwichtige inkomensverdeling noodzakelijk is en dat de voortgaande denivellering van inkomens en vermogensbezit zoals die de laatste decennia in veel landen plaatsvond, heeft geleid tot een (relatieve) verschuiving van besteedbaar inkomen van mensen met een hogere consumptiequote naar dat van de rijkeren met een lagere consumptiequote. De daardoor dreigende haperende consumptieontwikkeling kon op macro niveau tot 2008 enigszins op peil blijven door toenames van particuliere schulden. In dit verband is het gehamer op de hardwerkende Nederlander wat uitmondt in denivellerende belastingmaatregelen niet echt bevorderlijk voor de economische groei.
MN pag. 12
Verlaging van de lasten op arbeid Het kabinet verlaagt de lasten op arbeid met 5 miljard euro structureel. Deze lastenverlichting bestaat uit de volgende onderdelen:
-
Een forse intensivering van de arbeidskorting voor inkomens tot ongeveer 50.000 euro met maximaal 700 euro (totaal budgettair beslag: 2,6 miljard euro).
-
Een verlaging van de tarieven in de tweede en derde belastingschijf met circa 2 procentpunt (budgettair beslag: 2,6 miljard euro).
-
Een verhoging van het aangrijpingspunt van het toptarief (budgettair beslag: 0,8 miljard euro). Hierdoor gaan mensen vanaf een hoger inkomen het tarief van 52 procent betalen. Hiermee wordt het aangrijpingspunt van het toptarief meer vergelijkbaar met wat in andere landen gebruikelijk is.
-
Een impuls in de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) van 0,3 miljard euro en een verhoging van de kinderopvangtoeslag van eveneens 0,3 miljard euro om de arbeidsparticipatie van werkende ouders met jonge kinderen te bevorderen.
-
Een lage inkomensvoordeel (LIV) om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken mensen met lage inkomens aan te nemen (budgettair beslag: 0,5 miljard euro).
-
Medefinanciering van deze maatregelen door een volledige afbouw van de algemene heffingskorting (opbrengst van 2,1 mld. Euro.
Koopkrachtontwikkeling in % (MEV pag. 68)
2015
2016
<175% WML
0,4
0,7
175%-350% WML
0,8
1,9
350%-500% WML
1,4
2,1
>500% WML
1,1
1,4
Werkenden
1,2
2,5
Uitkeringsontvangers
0,3
0,2
Gepensioneerden
0,0
0,2
Conclusie: een meer evenwichtige en inkomensnivellerende belastingaanpassing is gewenst.
2. Overschot op de betalingsbalans
Zoals eerder gesteld zijn wij van mening dat betalingsbalansen geen verlies- en winstrekening van een land zijn maar het financieringstekort of –overschot van de gehele economie weergeven. Ze leiden (door uitlenen of beleggen) per definitie tot kapitaalstromen van de overschotlanden om de tekorten van de tekortlanden te financieren en daarmee tot schuldcreatie bij deze laatste. Dit heeft grote onevenwichtigheden in de schuldposities van verschillende landen, met financiële onrust en een instabiele wereldeconomie tot gevolg. Uit de stukken komt niet naar voren dat de regering zich bewust is van haar verantwoordelijkheid in deze materie. Er wordt niet gerept over de problematiek van structurele forse overschotten, maar in het internationale optreden worden de structurele tekorten bij anderen wel op hoge toon veroordeeld. Dit terwijl al vele jaren het betalingsbalansoverschot aanzienlijk meer is dan 6% van het BNI, wat in het kader van de EU procedure macro economische onevenwichtigheden als (m.i. te hoge) bovengrens wordt gehanteerd.
De jarenlang doorgevoerde loonmatiging en de wel erg sterk op de export gerichte productiestructuur hebben bijgedragen aan het excessief hoge betalingsbalansoverschot van Nederland dat al een aantal jaren meer dan 10% van het BBP bedraagt. (NB er wordt in de MN, pag. 16, juichend over TTIP gesproken)
Een structureel overschot betekent voorts dat het ‘overschotgeld’ niet in eigen land besteed wordt; en dat er bestedingen (consumptie en investeringen) aan het betreffende land voorbij gaan. Het land is meer een belegger dan een investeerder; het is in feite geen ondernemende maar een rentenierende natie.
Conclusie: Het is ook vanwege de wereldeconomie gewenst dat landen met structurele overschotten (dus ook Nederland) een bestedingsimpuls in eigen land geven. Dat kan d.m.v. publieke investeringen in alle ten dienste staande fysieke, sociaal-culturele, energie- en kennisinfrastructuur, waar gezien de verslonzing van publiek kapitaal en de reeds opgelopen achterstanden alle reden voor is. De volgende generatie is meer gediend met een optimale publieke kapitaalgoederenvoorraad dan met een minimale staatsschuld. Tekenend in dit verband is dat ook economen bij De Nederlandsche Bank vinden dat er vanwege de afname van het publiek kapitaal meer ruimte is voor publieke investeringen (zie Eijking en De Jong, ESB nr. 4716, 27 aug. 2015).
Daarnaast zou de particuliere consumptie (ook in vrije tijd of tijd voor zorg) hoger kunnen.
3. De schulden- en balansproblematiek
Op zich is er macro niet sprake van een schuldenproblematiek. Het netto vermogen is juist toegenomen. Maar een en ander is ongelijk verdeeld, waardoor er naast enorme vermogens hier, grote schulden en balansproblemen daar, voorkomen. Die balansproblemen spelen bij huishoudens, vooral met onder water staande eigen woningen, sommige bedrijven, banken met risicovolle activa en bij de overheid. Ze spelen, quod non, – vooral door de regelgeving van het financieel toetsingskader en de lage rentestand – ook bij onze rijke pensioenfondsen.
De problematiek moet echter niet worden overdreven. Immers de schulden van de één vormen de vermogenstitels van een ander, en zolang er vertrouwen is dat betrokkene de rente- en aflossingsverplichtingen van zijn schulden kan voldoen is hier geen probleem. Problemen ontstaan als het vertrouwen daarin verdwijnt. Daarom is niet alleen de schuldquote van belang maar vooral ook de al dan niet voldoende renderende activa die tegenover de schulden staan. Zo moeten we studieschulden niet op één hoop gooien met drankschulden. Kijk dus ook naar de inkomensverwachtingen van de schuldenaar voor de komende tijd. M.b.t. de hypotheekschuld geldt bv dat jongere hoogopgeleiden meer aankunnen dan ouderen. Een rigide voor allen geldende toegestane loan to value percentage is daarom niet effectief voor de woningmarkt en het opknappen van oude huizen. M.b.t. de pensioenfondsen geldt bv dat hun feitelijke rendement aanmerkelijk hoger is dan de huidige rekenrente; pas hierbij wel op voor pseudorendementen als gevolg van zeepbellen in de vermogenstitels.
Hoewel sanering noodzakelijk is en niet in lethargie achterover geleund mag worden, bestaat al met al de indruk dat er op het gebied van schulden, benodigde schuldsanering en balansreparaties wel enig paniekvoetbal plaats vindt; het beleid lijkt te ver zijn doorgeschoten, wat de bestedingen fors heeft afgeremd. Anderzijds is de overtuiging dat de lobby van het bankwezen juist de noodzakelijke maatregelen voor hun balanssanering heeft weten tegen te houden. Er is ook te veel tegelijk gedaan, terwijl een evenwichtige fasering nodig was; eerst de banken, dan de particulieren en als laatste de pensioenfondsen en overheid.
De weinig concrete conclusie is in dit geval: pas wat meer nuance toe bij de regels voor de balanssanering. Een nadere studie moet dit uitwerken. Overigens blijft het bizar dat voor bedrijven de financiering met vreemd (schuld) vermogen fiscaal bevorderd wordt t.o.v. eigen vermogen.
Bovenstaande redenering leidt ook tot de conclusie dat de huidige eenzijdige focus op vermindering van de staatsschuld niet verstandig is. Door louter op de overheidsschuld te hameren redeneert men namelijk als een betaalmeester van rentelasten die niet door heeft wie die rentebaten ontvangt en ook niet weet dat tegenover deze schuld activa staan die gebruikt worden om winst te maken. De vaak genoemde last van de staatsschuld voor de komende generatie is namelijk een schijnlast. Tegenover de schuld van iedere nieuw geborene staat immers een infrastructuur, waarvan hij/zij zal profiteren. Bovendien staat tegenover de schuld een claim, omdat deze baby niet alleen betaler is van rente en aflossing, maar tegelijkertijd ook ontvanger van die rente en aflossing. Met enige vrijmoedigheid is de Nederlander namelijk te betitelen als de aandeelhouder van de BV Nederland. Dat geldt omdat wij al 30 jaar door een overschot op de betalingsbalans een spaaroverschot hebben en daardoor per saldo niet lenen in het buitenland maar zelf de schuld financieren. Dat ligt anders voor landen met een structureel betalingsbalanstekort. Die moeten in het buitenland lenen, en hun kinderen moeten aan het buitenland aflossen.
Conclusie: Het is gewenst dat in Europa – zoals regel is voor de staten van de VS - de overheidsinvesteringen anders worden behandeld dan de lopende uitgaven; er moeten verschillende uitgavenregels voor consumptieve en voor investeringsuitgaven gelden. Dan kan financieel solide worden gestimuleerd met investeringen en worden toekomstige generaties niet door de bezuinigingswoede opgezadeld met verouderde infrastructuur.
4. Werkloosheidsproblematiek
Bij een stijgende werkgelegenheid in de marktsector zal door de werkgelegenheidsontwikkeling in de zorg en bij de overheid en door het stijgende aanbod van arbeid de werkloosheid slechts met 15 dzd. personen dalen. Het niveau (in de nationale definitie) blijft nog in de buurt van de 700 dzd.
Conclusie: Het is zaak dat de werkgelegenheid bij zorg en overheid meer groei vertoont.
De regering erkent ruiterlijk dat er nog een grote problematiek is op het gebied van werkloosheid, waarbij ook eerlijk wordt aangegeven dat deze zich vooral manifesteert bij lager opgeleiden, ouderen en niet-westerse allochtonen. De oplossing wordt vooral in de kosten en prijzen gezocht door het lage lasten op arbeid (LIV e.d.) terwijl ook het plan wordt geopperd om het minimum dagloon door een minimum uurloon te gaan vervangen (zie MN pag. 21 en 22).
Conclusie: Helaas wordt niet gewezen op de eerder genoemde risico dat de lastenverlichting uiteindelijk bij de winsten neerslaat. Nog erger is dat de problematiek van permanente bijscholing zoals we die in IEDEREEN DOET MEE hebben benadrukt, in de MN niet aan bod komt. Dit zal hoog op de agenda moeten komen.
Groei werkgelegenheid volgens MEV (pag.95)
2015
2016
Marktsector
0,9
1,3
Zorgsector
-1,5
0,2
overheid
0,3
-0,1
BIJLAGE:
Wat ze u niet vertelden gisteren
Onze handelspartners groeien sneller. Er is onnodig veel bezuinigd. En nog twee kanttekeningen van Bas Jacobs.
NRC Handelsblad 16-9-2016; pagina 10 – 11
1 De groeicijfers geven geen reden tot juichen
Hoewel de economie weer groeit, zijn de Nederlandse groeicijfers toch teleurstellend. Het nationale inkomen komt in 2015 pas terug op het niveau van 2008, toen de Grote Recessie begon. We hebben netto zeven jaar stilgestaan. Nederland keert terug naar haar trendmatige groeipad van ongeveer 2 procent groei per jaar. Dit is mager en van inhaalgroei is geen sprake. Dat in 2016 de groei met 2,4 procent wat hoger is, komt door 5 miljard lastenverlichting. De economie groeit langzamer dan na de Grote Depressie van na 1929.
Onze belangrijkste handelspartners groeiden tussen 2008 en 2016 aanzienlijk sneller. In de VS maar liefst 12 procent, in Engeland 7 procent en in Duitsland 6 procent. Zelfs België en Frankrijk groeiden 4 en 3 procent sneller dan Nederland.
We zijn door de Grote Recessie naar schatting 15 procent van het nationale inkomen kwijtgeraakt ten opzichte van de trendgroei van 2 procent per jaar voor de crisis. En de economie kampt nog steeds met forse onderbesteding. De productiecapaciteit is in 2016 ongeveer 3,5-4 procent groter dan het nationale inkomen (‘output gap’). Nederland is ongeveer 11-12 procent van het inkomen structureel, ieder jaar weer, kwijtgeraakt. Dat is de prijs van de Grote Recessie.
Dit zien we ook terug in de werkloosheid. Die verdubbelde van 318.000 mensen in 2008 tot 770.000 in 2014. De werkloosheid loopt nu langzaam terug tot naar schatting 605.000 mensen in 2016. Het aantal mensen dat meer dan een jaar werkloos thuis zit, is sterk gestegen. Van 95.000 werklozen (31 procent) in 2008 naar 270.000 werklozen (44 procent) in 2015.
2 Het begrotingsherstel is onnodig pijnlijk
Sinds de crisis losbarstte, heeft minister-president Rutte bij voortduring gehamerd op het op orde brengen van de staatsfinanciën. Minister Dijsselbloem typeerde in zijn eerste begroting de rente-uitgaven van de overheid als ‘zondegeld’. De Nederlandse overheid geeft in 2016 echter ruim 3 miljard euro minder uit aan rente dan in 2008, ondanks de opgelopen staatsschuld. Dat komt omdat de rente op tienjarige staatsleningen op 29 mei dit jaar een 500-jarig dieptepunt bereikte: 0,3 procent per jaar. Gecorrigeerd voor de inflatie is de rente op overheidsleningen al jaren negatief.
De overheid heeft de afgelopen jaren vele structurele hervormingen doorgevoerd om de overheidsfinanciën houdbaar te maken voor de lange termijn. Denk bijvoorbeeld aan de hogere aow-leeftijd, de ingrepen bij de hypotheekrenteaftrek en, vooral, de decentralisatie van de langdurige zorg naar de gemeenten. Maar, terwijl de overheidsfinanciën op lange termijn houdbaar zijn geworden, is het bizar geweest dat de overheid tussen 2011 en 2017 als een bezetene heeft bezuinigd en de belastingen verhoogd.
Sterker, de overheid is jarenlang als een hond geweest die achter zijn eigen staart aan rende. Omdat de de economie steeds verder verslechterde, werden steeds nieuwe bezuinigingen en lastenverhogingen afgekondigd om het begrotingstekort onder de drie procent te dringen, waardoor de economie weer verder verslechterde. De overheid heeft op een economisch ondoelmatige en masochistische wijze de begroting op orde gebracht. De Nederlandse overheid bouwt nu – middenin de diepste crisis in 80 jaar – netto vermogen op in plaats van de pijn van de economische crisis door de tijd uit te smeren. De prijs voor het op orde brengen van de overheidsfinanciën is een veel lager inkomen, hogere werkloosheid en minder bedrijvigheid.
Mede door het falende begrotingsbeleid, maar ook door problemen op de huizenmarkt, bij banken en pensioenfondsen, heeft onze economie een structureel inkomensverlies van 11-12 procent per jaar opgelopen. Aangezien bijna de helft van het inkomen aan de overheid toevalt, veroorzaakt dit inkomensverlies een structureel gat in de begroting van ongeveer 5 procent van het nationale inkomen. Dit verlies is ongeveer even groot als de winst voor de overheidsfinanciën van alle beleidsmaatregelen die Nederlandse regeringen sinds 2008 hebben doorgevoerd. Het op orde brengen van de staatsfinanciën is daarom een uiterst pijnlijk en economisch onnodig kostbaar experiment geweest.
3 Belastingplannen zijn een totaal gemiste kans
De regering verlaagt de belastingen. 3,5 van de 5 miljard euro zit in het verlagen van de tarieven in de tweede en derde belastingschijf en de hoogste belastingschijf begint nu bij een hoger inkomen. Beide maatregelen leveren volgens het CPB nul structurele werkgelegenheidswinst op. De eerste verdieners willen wel meer werken, omdat werk meer gaat lonen. Maar dit wordt tenietgedaan doordat tweede verdieners minder willen gaan werken omdat het huishoudinkomen stijgt door lagere lasten. De regering creëert daarom structureel geen 100.000 banen, maar slechts 35.000.
Die structurele werkgelegenheidswinst komt vooral doordat de inkomensverschillen toenemen. Tussen uitkeringsgerechtigden en arme werkenden. En tussen een- en tweeverdieners met kinderen. De regering ruilt namelijk een verlaging van de algemene heffingskorting (2 miljard) – waar iedereen van profiteert – voor een hogere arbeidskorting (2,5 miljard) – waar alleen werkenden baat bij hebben. Daarnaast worden werkenden met kinderen meer ondersteund met een hogere combinatiekorting en kinderopvangtoeslag (beide 0,3 miljard). De regering deelt cadeautjes uit aan de werkende middenklasse. Leuk voor de VVD, maar met belastinghervorming heeft het niets te maken.
Het Nederlandse belastingregime voor kapitaalinkomen is een lappendeken. Sparen, beleggen en de onderneming worden allemaal op compleet verschillende wijze belast. Het eigen huis en het pensioen worden zwaar gesubsidieerd. Daarmee verstoort de overheid op grove wijze de doelmatige allocatie van kapitaal en risico. Het fiscale stelsel maakt onze economie bovendien financieel fragiel door schuldfinanciering bij hypotheken, bank- en bedrijfsleningen fiscaal aftrekbaar te maken. Mensen en bedrijven laten hun spaar- en investeringsbeslissingen daarom niet alleen afhangen van economische, maar vooral ook van fiscale overwegingen.
Zelfs het goede idee om een vermogenswinstbelasting in box 3 in te voeren is gesneuveld. Rutte II stelt nu een progressieve vermogensbelasting voor. Leuk voor de PvdA, maar het fiscale regime voor kapitaalinkomen blijft een rommeltje.
Allerlei zinvolle voorstellen worden níet ingevoerd. De btw-tarieven worden niet gelijk getrokken. De ongelijke fiscale behandeling van vreemd en eigen vermogen in de vennootschapsbelasting wordt niet opgeheven. En het lokale belastinggebied wordt niet verruimd. De belastingen worden ook niet vereenvoudigd, want geen heffingskorting, toeslag of aftrekpost verdwijnt.
Staatssecretaris Wiebes schreef vorig jaar op Prinsjesdag: „Een lastenverlichting zonder een bijbehorende stelselherziening is een gemiste kans.” Inderdaad, de regering heeft een historische kans gemist.
4 Er is een gebrek aan macro-economische visie
In Nederland en Europa zijn de lessen van de Grote recessie nog altijd niet geleerd. Onze economieën kampen met vraaguitval, grotendeels veroorzaakt door financiële problemen. Daarop is verkeerd gereageerd met aanbodbeleid en structurele hervormingen. De Nederlandse economie is nog steeds financieel fragiel en het economisch herstel is zeer matig.
Veel te weinig is gedaan om schulden af te bouwen, balansen te herstellen en ons financiële stelsel stabiel te maken. Nederland heeft weliswaar veel netto vermogen, maar dat zit opgesloten in huizen en pensioenen. Huishoudens hebben hoge hypotheekschulden nauwelijks afgelost. Pensioenfondsen kampen door de extreem lage rentes nog altijd met lage dekkingsgraden. En ondanks enige goede stappen vooruit, zijn banken nog altijd te groot, te riskant en hebben te weinig eigen vermogen. Over het repareren van onze financiële architectuur vernemen we niets meer uit Den Haag.
We zijn door de Grote Recessie meer dan 10 procent van het inkomen kwijtgeraakt, structureel. Vele bedrijven zijn failliet gegaan. En de langdurige werkloosheid is sterk opgelopen. Dit grote verlies is mede veroorzaakt door falend macro-economisch beleid. Teveel korte-termijntekortreductie en te weinig herstel van balansen in de private sector. Na vele jaren saneren komt Rutte II in 2016 eindelijk met een lastenverlichting. Het is nog steeds nodig, maar het is zwabberbeleid en het komt 6 jaar te laat.
https://werkgroepeconomie.groenlinks.nl/nieuws/permanente-economische-stagnatie
https://werkgroepeconomie.groenlinks.nl/nieuws/uitgangspunten-voor-economische-politiek
Zie voetnoot 2
Dit los van de onlangs ingevoerde hervormingsclausule van het Stabiliteits- en Groeipact, waardoor bij hervormingen tijdelijk van de begrotingsdoelstelling kan worden afgeweken. (zie MN pag. 29)
https://werkgroepeconomie.groenlinks.nl/uitgelicht